Home

Rechtbank Breda, 12-03-2009, ECLI:NL:RBBRE:2009:934 ECLI:NL:RBBRE:2009:935 BI0236, AWB 07/2540

Rechtbank Breda, 12-03-2009, ECLI:NL:RBBRE:2009:934 ECLI:NL:RBBRE:2009:935 BI0236, AWB 07/2540

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
12 maart 2009
Datum publicatie
6 april 2009
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2009:BI0236
Zaaknummer
AWB 07/2540

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft bij overeenkomst van 20 mei 2000 zijn 50% aandelen X BV verkocht aan een Holding-BV (Holding) waarin hij alle aandelen hield. In de koopovereenkomst was vermeld dat de koopsom zou worden voldaan middels uitreiking van aandelen Holding en werd verwezen naar de fusiefaciliteit van artikel 14 Wet IB 1964. tevens was een ontbindende voorwaarde opgenomen voor het geval dat de fusiefaciliteit niet van toepassing zou zijn. De aandelen zijn in 2001 geleverd. De koopsom is in de rekening-courant tussen Holding en belanghebbende verwerkt. De inspecteur de bij de verkoop gerealiseerde winst in 2001 belast als winst uit aanmerkelijk belang. De rechtbank oordeelt dat de verkoopovereenkomst in 2000 tot stand is gekomen en dat de winst in dat jaar, en dus niet in 20001, belastbaar is.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/2540

Uitspraakdatum: 12 maart 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2001 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.174, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 985.346 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 32.791.

1.2. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 mei 2007 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 12 juni 2007, ontvangen bij de rechtbank op 13 juni 2007, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier een griffierecht geheven van € 39.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2009 te Breda. Aldaar zijn gelijktijdig de procedures met de procedurenummers AWB 07/2537, 07/2538, 07/2539 en 07/2540 behandeld. Ter zitting zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, en de inspecteur. Van hetgeen ter zitting is verhandeld is een proces-verbaal opgesteld, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van [Holding] B.V. (hierna: Holding 1). Zijn broer, [de heer] (hierna: de broer), is directeur en enig aandeelhouder van [Holding] B.V. (hierna: Holding 2, en tezamen met Holding 1 te noemen: de holdings).

2.2. Belanghebbende en de broer waren tot 31 december 2001 tevens, ieder voor 50%, eigenaar van alle aandelen in [Holding] B.V. (hierna: [Holding]). De verkrijgingsprijs van de aandelen was (voor elk van de aandeelhouders) ƒ 50.000.

2.3. Bij overeenkomst van 20 mei 2000 heeft belanghebbende zijn aandelen in [Holding] verkocht aan Holding 1 voor een bedrag van ƒ 2.221.416. In de koopovereenkomst staat onder meer het volgende:

“Koopsom

De koopsom voor de aandelen bedraagt fl. 2.221.416 (zegge: tweemiljoen tweehonderd een en twintig duizend vierhonderd zestien gulden) en wordt door de koper aan verkoper voldaan middels uitreiking door koper aan verkoper van aandelen in haar eigen kapitaal, welke uitreiking zal plaatsvinden middels notariële akten van emissie en toekenning van aandelen en middels een betaling van contanten tot ten hoogste het bedrag dat in fiscalibus ingevolge de fusie-faciliteit ex artikel 14 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 ter afronding van het aandelenkapitaal is toegestaan. De koopsom wordt derhalve tot het moment van toekenning schuldig gebleven, welke schuldigerkenning verkoper middels ondertekening van onderhavige overeenkomst erkent.

(…)

Overgang rechten

Alle rechten aan de overgedragen aandelen verbonden komen toe aan de koper met ingang van heden.

(…)

Ontbindende voorwaarde

Deze overeenkomst wordt aangegaan onder de ontbindende voorwaarde dat de belastingdienst de verkoop, koop en overdracht erkent op grond van de zogenaamde fusiefaciliteit.”

De broer heeft zijn aandelen in [Holding] onder dezelfde voorwaarden verkocht aan Holding 2.

2.4. De aandelen zijn aan Holding 1 en Holding 2 geleverd bij notariële akte van 31 december 2001. In de akte is onder meer het volgende vermeld:

“(…) in aanmerking nemende dat:

? Verkoper en koper een schriftelijke overeenkomst hebben gesloten gedateerd in de maand mei tweeduizend met betrekking tot de overdracht van de, hierna breder omschreven, door de Verkoper gehouden aandelen in de Vennootschap, welke overeenkomst hierna ook wordt aangeduid als “de Overeenkomst”;

(…)

De koopsom voor de aandelen bedraagt, ingevolge de Overeenkomst, (…) in totaal vier miljoen vierhonderd tweeënveertigduizend achthonderd tweeëndertig gulden (ƒ 4.442.832,00) welk bedrag door Kopers aan Verkopers is voldaan via verrekening en waarvoor Verkoper aan Koper kwijting verleent.

Ter uitvoering van de Overeenkomst (…) geeft:

a. (…) [Holding 1] uit:

vierendertig (34) aandelen, elk nominaal groot eenduizend gulden (ƒ 1.000,00) welke aandelen in contanten via verrekening zijn voldaan en gebaseerd is op het bedrag dat volgens de fiscale wetgeving ingevulde de fusiefaciliteit van artikel 14 Wet op de inkomstenbelasting 1964 ter afronding van het aandelen-kapitaal is toegestaan. De vermelde koopsom wordt derhalve door de [Holding 1] schuldiggebleven tot het moment van toekenning, welke schuldigerkenning middels ondertekening van de Overeenkomst is erkend.

(…)

Slotbepalingen

(…)

2. Voor het overige blijft van kracht alles hetgeen partijen eerder bij obligatoire overeenkomsten met elkaar hebben afgesproken.

(…)

5. Geen van partijen kan deze overeenkomst (doen) ontbinden of vernietigen.

2.5. Het aan belanghebbende toekomende bedrag van ƒ 2.221.416 is verwerkt in de rekening-courant die belanghebbende aanhield bij Holding 1. Belanghebbende heeft terzake niets in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2001 vermeld.

2.6. De inspecteur is bij het vaststellen van de aanslag van de ingediende aangifte afgeweken en heeft onder meer het inkomen uit aanmerkelijk belang met ƒ 2.171.416 (ƒ 2.221.416 verminderd met ƒ 50.000) of € 985.346 verhoogd.

3. Geschil

3.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende ter zake van het vervreemdingsvoordeel van ƒ 2.171.416 inkomstenbelasting verschuldigd is. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang tot nihil. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

Niet is in geschil dat de overeenkomst waarbij de onderhavige verkoop van aandelen heeft plaatsgevonden is ondertekend op 20 mei 2000. De akte krachtens welke de levering van de aandelen heeft plaatsgevonden is opgemaakt op 31 december 2001. Voor dat geval is evenmin in geschil dat op grond van de datum van de verkoopovereenkomst moet worden geoordeeld dat het genietingstijdstip van het voordeel uit aanmerkelijk belang – zo al van een voordeel uit aanmerkelijk belang sprake is - in het jaar 2000 ligt en niet in 2001. De inspecteur heeft derhalve ten onrechte in 2001 inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen. Het beroep is gegrond.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank beschouwt de zaken met de procedurenummers 07/2540 en 07/2537 als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 met een wegingsfactor 1). Van de te vergoeden kosten wordt de helft ofwel € 322 aan de onderhavige procedure toegekend.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.174 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 32.791;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van

€ 322 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 12 maart 2009 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en prof.mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.M. Dondorp-Loopstra, griffier.

De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.