Home

Rechtbank Breda, 27-03-2009, BI0461, AWB 08/5336

Rechtbank Breda, 27-03-2009, BI0461, AWB 08/5336

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
27 maart 2009
Datum publicatie
8 april 2009
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2009:BI0461
Zaaknummer
AWB 08/5336

Inhoudsindicatie

Belanghebbende en haar echtgenoot hebben van 1 januari 1993 tot en met 31 december 1999 een agrarische onderneming uitgeoefend in de vorm van een maatschap. De onderneming betrof een melkveebedrijf, een varkensmesterij en een akkerbouwbedrijf. Het tot de onderneming behorende melkquotum is in 1998 verkocht. Als gevolg van deze verkoop is het melkveebedrijf tijdelijk stilgelegd. Voor de ter zake behaalde boekwinst is een vervangingsreserve gevormd. Belanghebbende heeft haar aandeel in de agrarische onderneming vervolgens overgedragen aan een door haar en haar echtgenoot opgerichte BV. Deze onderneming bestond ten tijde van de overdracht uit een stilgelegd melkveebedrijf, een veehouderij en een akkerbouwbedrijf. In verband met het ontbreken van een melkquotum en melkvee, is de rechtbank van oordeel dat het stilgelegde melkveebedrijf niet als een zelfstandig onderdeel van de onderneming kan worden beschouwd. Met de overdracht van haar aandeel in het stilgelegde melkveebedrijf heeft belanghebbende kort gezegd haar aandeel in de boekwinst op het in 1998 verkochte melkquotum aan de BV overgedragen. Nu er geen sprake is van de overdracht van een zelfstandig gedeelte van een onderneming, kan belanghebbende voor haar aandeel in de vrijgevallen vervangingsreserve geen lijfrente bedingen als bedoeld in artikel 45, zevende lid, onderdeel a, sub 2, van de Wet IB 1964.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/5336

Uitspraakdatum: 27 maart 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 14 november 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2000 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

Zitting

Met toestemming van partijen heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting achterwege gelaten.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende en haar echtgenoot hebben van 1 januari 1993 tot en met 31 december 1999 een agrarische onderneming uitgeoefend in de vorm van een maatschap. De onderneming betrof een melkveebedrijf, een varkensmesterij en een akkerbouwbedrijf.

2.2. Het tot de onderneming behorende melkquotum is in 1998 verkocht. Als gevolg van deze verkoop is het melkveebedrijf tijdelijk stilgelegd. Voor de ter zake behaalde boekwinst is een vervangingsreserve gevormd (ƒ 772.614). De opbrengst van het melkquotum is aangewend voor privédoeleinden.

2.3. Op 20 oktober 2000 hebben belanghebbende en haar echtgenoot [BV] opgericht. Deze BV is per 1 januari 2000 toegetreden tot de maatschap. Uit de aanvullende overeenkomst van maatschap volgt dat belanghebbende en haar echtgenoot, naast kennis en arbeid, ieder hun aandeel in de agrarische onderneming hebben ingebracht en dat de BV een bedrag van ƒ 40.000 in contanten heeft ingebracht.

2.4. Als gevolg van het toetreden van de BV tot de maatschap is de vervangingsreserve gedeeltelijk vrijgevallen (ƒ 733.984) en heeft belanghebbende haar onderneming gedeeltelijk gestaakt.

2.5. Belanghebbende heeft een overeenkomst van lijfrente met de BV gesloten. Deze overeenkomst is op 29 december 2000 geregistreerd. Uit de overeenkomst volgt dat belanghebbende een premie is verschuldigd ter grootte van onder meer de door haar behaalde stakingswinst. Tevens volgt uit deze overeenkomst dat de premie wordt voldaan door verrekening met de koopsom ter zake van de overdracht van belanghebbendes aandeel in de onderneming aan de BV.

2.6. Belanghebbende heeft in haar aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar een bedrag van ƒ 410.262 als lijfrentepremie in aftrek gebracht. Dit kan als volgt worden weergegeven:

Lijfrenteaftrek

Onttrekkingswinst onroerende zaken ƒ 16.000

Afneming oudedagsreserve 27.270

Vrijval vervangingsreserve 366.992

410.262

2.7. Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur deze aftrek als volgt vastgesteld:

Lijfrenteaftrek

Onttrekkingswinst onroerende zaken ƒ 24.400

Afneming oudedagsreserve 27.270

Vrijval vervangingsreserve -

51.670

2.8. In geschil is of belanghebbende haar aandeel in de vrijgevallen vervangingsreserve kan aanwenden voor het bedingen van een lijfrente bij de BV als bedoeld in artikel 45, zevende lid, onderdeel a, sub 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964).

2.9. Belanghebbende heeft haar aandeel in de agrarische onderneming overgedragen aan de BV. Deze onderneming bestond ten tijde van de overdracht uit een stilgelegd melkveebedrijf, een veehouderij en een akkerbouwbedrijf. In verband met het ontbreken van een melkquotum en melkvee, is de rechtbank van oordeel dat het stilgelegde melkveebedrijf niet als een zelfstandig onderdeel van de onderneming kan worden beschouwd. Met de overdracht van haar aandeel in het stilgelegde melkveebedrijf heeft belanghebbende kort gezegd haar aandeel in de boekwinst op het in 1998 verkochte melkquotum aan de BV overgedragen. Nu er geen sprake is van de overdracht van een zelfstandig gedeelte van een onderneming, kan belanghebbende voor haar aandeel in de vrijgevallen vervangingsreserve geen lijfrente bedingen als bedoeld in artikel 45, zevende lid, onderdeel a, sub 2, van de Wet IB 1964.

2.10. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

3. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus gedaan door mr. W. Brouwer, rechter, en door deze en mr. J.M.J.F. Jansen, griffier ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2009.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.