Home

Rechtbank Breda, 25-03-2009, ECLI:NL:RBBRE:2009:1263 BI0534, AWB 07/492

Rechtbank Breda, 25-03-2009, ECLI:NL:RBBRE:2009:1263 BI0534, AWB 07/492

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
25 maart 2009
Datum publicatie
8 april 2009
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2009:BI0534
Zaaknummer
AWB 07/492

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting

Belanghebbende exploiteerde een eenmanszaak en beschikte over een vergunning tot exploitatie van een seksinrichting. Belanghebbende maakt, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk dat hij uitsluitend kamers verhuurde aan de prostituees. Met betrekking tot de exploitatie van de seksclub is sprake van één dienst waarover omzetbelasting is verschuldigd naar het algemene tarief. Geen gerechtvaardigd beroep op het gelijkheidsbeginsel.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/492

Uitspraakdatum: 25 maart 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te Breda,

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 2 januari 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting.

Zitting

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2008 te Breda. Namens partijen is, met bericht aan de rechtbank, niemand verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst ten einde partijen in de gelegenheid te stellen om tot een onderling vergelijk te komen. Dit is niet gelukt. Het onderzoek ter zitting is derhalve vervolgd op 11 maart 2009 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende exploiteerde in het onderhavige jaar, in de vorm van een eenmanszaak, een onderneming onder de naam [club]. Hij huurde hiertoe een onroerende zaak aan [adres] te Breda (hierna: het pand). Hij bezit een vergunning voor de exploitatie van een seksinrichting op dit adres. In het onderhavige jaar had belanghebbende ten behoeve van zijn onderneming enkele gastvrouwen en een schoonmaakster in loondienst. Er is sprake van vaste openingstijden welke door belanghebbende zijn vastgesteld. Gedurende de openingstijden is belanghebbende of één van de gastvrouwen aanwezig, waarbij toezicht wordt uitgeoefend op de dagelijkse gang van zaken. Belanghebbende adverteert, ter werving van prostituanten, in een regionaal dagblad onder de naam [club]. Belanghebbende of één van de gastvrouwen voert, vóór aanvang van de werkzaamheden door een nieuwe prostituee, een soort intakegesprek, waarbij leeftijd en nationaliteit worden gecontroleerd en de huisregels worden besproken. De prostituees maken gebruik van vrijwel het gehele pand, zoals de keuken, de ontvangstruimte, de kleedruimte en de werkkamers. Belanghebbende zorgt, tegen betaling door de prostituees, voor het verstrekken van handdoekjes, bodylotion, condooms, mondwater en schone lakens.

2.2. Tussen partijen is in geschil of de ondernemersprestaties van belanghebbende bestaan uit uitsluitend verhuur van kamers, zoals belanghebbende stelt, danwel of sprake is van de exploitatie van een seksinrichting annex prostitutiebedrijf, zoals door de inspecteur wordt verdedigd. Belanghebbende beroept zich tevens op het gelijkheidsbeginsel.

2.3. Gelet op het in 2.1 overwogene, heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat hij slechts kamers verhuurt aan de prostituees. De rechtbank acht aannemelijk dat, zonder de aanwezigheid van prostituees in het pand, de onderneming van belanghebbende in zijn huidige vorm niet zou bestaan en dat de gemiddelde klant de dienstverlening zal ervaren als dienstverlening door belanghebbende, bestaande uit het gelegenheid geven tot seksueel vermaak (vergelijk bijvoorbeeld Hoge Raad 11 april 2003, nr. 38 086, onder meer gepubliceerd in BNB 2003/265). Voorts is de rechtbank van oordeel dat, zo er al sprake zou zijn van het verhuren van kamers, dit zodanig bijkomstig van aard is dat dit geacht kan worden in de voormelde diensten op te gaan. Met betrekking tot de exploitatie van de seksclub is derhalve sprake van één dienst waarover belanghebbende omzetbelasting is verschuldigd naar het algemene tarief.

2.4. Aan het vorenoverwogene doet niet af dat een klant, zoals belanghebbende stelt (en de inspecteur weerspreekt), aan hem zou betalen voor de kamerhuur en afzonderlijk aan de dames voor verleende seksuele diensten. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de wijze van betaling geen wijziging in het karakter van de dienstverlening als zodanig. In zijn arrest van 25 februari 1999, nr. C-349/96, onder meer gepubliceerd in BNB 1994/224c, heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen beslist dat een dienstverrichting waarbij, economisch gesproken, één dienst wordt verleend, niet kunstmatig moet worden gesplitst.

2.5. Voorts stelt belanghebbende dat het gelijkheidsbeginsel geschonden is. Een groot aantal met belanghebbende vergelijkbare ondernemers zou een vaststellingsovereenkomst met de belastingdienst hebben gesloten. Aan belanghebbende is ook een dergelijke overeenkomst aangeboden, die, voor zover hier van belang, er in concreto toe zou leiden dat de onderhavige naheffingsaanslag weliswaar in stand zou blijven, maar dat boekencontroles over de periode 1 januari 2006 tot 1 juli 2008 achterwege zouden blijven. Bij niet ondertekenen van de overeenkomst zouden zeer frequent zogeheten waarnemingen ter plaatse worden uitgevoerd.

2.6. Naar het oordeel van de rechtbank kan belanghebbendes stelling, voor zover al sprake zou zijn van juridisch en feitelijk in voldoende mate vergelijkbare gevallen, geen gegrondverklaring van zijn beroep tot gevolg hebben. Indien belanghebbende gelijk zou worden behandeld als degenen die wél een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, dan zou dat voor de onderhavige naheffingsaanslag immers geen gevolgen hebben gehad. Aan belanghebbendes getuigenaanbod en aan zijn verzoek om inzage van stukken van de belastingdienst, beide gedaan ter onderbouwing van zijn stelling dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, gaat de rechtbank dan ook voorbij.

2.7. Voor zover belanghebbende stelt dat hij, door de in 2.5 aangehaalde dreiging met zeer frequente waarnemingen ter plaatse, ongeoorloofd onder druk is gezet door de belastingdienst en dat hierdoor artikel 3:3 van de Awb is geschonden, gaat de rechtbank voorbij aan deze grief. De rechtbank sluit niet uit dat belanghebbende (op ongeoorloofde wijze) onder druk is gezet om de in 2.5 genoemde vaststellingsovereenkomst te ondertekenen, maar het al dan niet ondertekenen van die overeenkomst heeft, zoals overwogen in 2.6, geen gevolgen voor de in geding zijnde naheffingsaanslag.

2.8. Voorts beklaagt belanghebbende zich er over dat in een brief van de inspecteur van 20 oktober 2006 wordt gewezen op de mogelijkheid om in bezwaar te worden gehoord, maar dat deze brief in wezen moet worden opgevat als de uitspraak op bezwaar. Hierdoor zou artikel 7:2 van de Awb zijn geschonden.

2.9. De rechtbank overweegt dat de in 2.8 genoemde brief inderdaad wat ongelukkig is geformuleerd, maar dat dit verder geen gevolgen heeft. Ingevolge artikel 25, lid 1 van de AWR wordt de belanghebbende in belastingzaken, in afwijking van artikel 7:2 van de Awb, slechts gehoord op zijn verzoek. Dat belanghebbende een dergelijke verzoek heeft gedaan is niet gesteld en kan ook niet uit de gedingstukken worden afgeleid.

2.10. De loop van de procedure in belastingzaken brengt in beginsel mee dat eventuele onzorgvuldigheden in de motivering van de bestreden uitspraak op zichzelf niet tot vernietiging van die uitspraak en/of vermindering van de vastgestelde naheffingsaanslag kunnen leiden. Hetgeen belanghebbende in dit verband heeft aangevoerd geeft de rechtbank – mede gelet op artikel 6:22 van de Awb – geen reden in dezen anders te oordelen.

2.11. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus gedaan door mr. D. Hund, voorzitter, mr. W. Brouwer en mr. drs. M.G.J.M. van Kempen, rechters, en door de voorzitter en mr. I. van Wijk, griffier ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2009.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.