Home

Rechtbank Breda, 30-03-2009, BI0542, AWB 08-1872

Rechtbank Breda, 30-03-2009, BI0542, AWB 08-1872

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
30 maart 2009
Datum publicatie
8 april 2009
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2009:BI0542
Zaaknummer
AWB 08-1872

Inhoudsindicatie

Fictieve weigering. Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (IAB Zvw).

Voor procedures inzake de Zvw gelden de regels van de AWR. De inspecteur dient te beslissen op het verzoek van belanghebbende om aan hem een voorschot IAB Zvw toe te kennen. Indien de inspecteur dit niet doet, is sprake van een fictieve weigering. Nu de beslissing omtrent het voorschot niet een voor bezwaar vatbare beschiking is in de zin van de AWR, is het bezwaar daartegen niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/1872

Uitspraakdatum: 30 maart 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

Betreft

Het uitblijven van een uitspraak van de inspecteur op het bezwaar van belanghebbende tegen de fictieve weigering van de inspecteur om te beslissen op het verzoek van belanghebbende om aan hem een voorschot te verlenen op de teruggave van te veel geheven inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringwet (hierna: voorschot IAB Zvw) 2008.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2009 te [woonplaats].

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede de inspecteur.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 28,84, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.

2. Gronden

Vooraf

2.1. Op 27 december 2007 heeft belanghebbende een verzoek om een voorschot IAB Zvw ingediend bij de inspecteur.

2.2. Belanghebbende heeft op deze brief geen reactie ontvangen van de inspecteur. Op 13 februari 2008 heeft belanghebbende nogmaals een brief verstuurd aan de inspecteur.

2.3. Op 25 februari 2008 heeft belanghebbende telefonisch contact gehad met de heer [inspecteur] van de Belastingdienst. Door de heer [inspecteur] is aan belanghebbende medegedeeld dat belanghebbende geen verzoek kan indienen voor het verlenen van een voorschot IAB Zvw.

2.4. Op 3 maart 2008 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend tegen de fictieve weigering van de inspecteur om hem een voorschot IAB Zvw te verlenen.

2.5. Op 16 april 2008 heeft belanghebbende telefonisch contact gehad met de heer [inspecteur] van de Belastingdienst. De heer [inspecteur] gaf te kennen niet bekend te zijn met het bezwaarschrift van belanghebbende en verwees belanghebbende vervolgens naar de Belastingdienst.

2.6. Op 18 april 2008 heeft belanghebbende telefonisch contact gehad met de heer [inspecteur] van de Belastingdienst. Ook de heer [inspecteur] gaf te kennen niet bekend te zijn met de brieven en het bezwaarschrift van belanghebbende. Evenals de heer [inspecteur] was de heer [inspecteur] van mening dat belanghebbende geen verzoek kon indienen voor het verlenen van een voorschot IAB Zvw.

2.7. De inspecteur heeft niet schriftelijk beslist op het door belanghebbende ingediende bezwaar.

2.8. Bij brief van 18 april 2008, ingekomen bij de rechtbank op 21 april 2008, heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het uitblijven van de uitspraak van de inspecteur op het bezwaar van belanghebbende tegen de fictieve weigering van de inspecteur om te beslissen op het verzoek van belanghebbende om aan hem een voorlopig voorschot IAB Zvw te verlenen.

2.9. De voor het onderhavige geval relevante wetsartikelen luiden als volgt:

“Artikel 4:13 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)

1. Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

2. De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.

Artikel 6:2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)

Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:

a. de schriftelijk weigering een besluit te nemen, en

b. het niet tijdig nemen van een besluit.

Artikel 6:12 Awb

1. Indien het bezwaar of beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, is het niet aan een termijn gebonden.

2. Het bezwaar- of beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.

3. Het bezwaar of beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard indien het bezwaar- of beroepschrift onredelijk laat is ingediend.

Artikel 7:10 Awb

1.Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.

2. De termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.

4. Verder uitstel is mogelijk voor zover de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad of ermee instemmen.”

2.10. Ter zitting hebben belanghebbende en de inspecteur de rechtbank verzocht om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal dit dan ook doen.

Voorschot IAB Zvw

2.11. In geschil tussen partijen is het antwoord op de vraag of de inspecteur een voorschot IAB Zvw over 2008 dient toe te kennen aan belanghebbende en of tegen de weigering daarvan bezwaar en beroep openstaan. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan

2.12. De wetgever heeft voor de teruggave van teveel ingehouden bijdrage IAB Avw een voorschotregeling in het leven geroepen in artikel 5.13 van de Regeling Zorgverzekering. Dit artikel luidt als volgt:

“1. In de gevallen als bedoeld in het tweede lid, verleent de inspecteur vooruitlopend op een beschikking als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet een voorschot aan personen van 65 jaar en ouder, met uitzondering van een persoon die op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet niet verzekeringsplichtig is.

2. Een voorschot wordt slechts verleend indien:

a. het bijdrage-inkomen vermoedelijk ten minste € 568,18 meer zal bedragen dan het maximumbedrag, bedoeld in artikel 5.1;

b. het bijdrage-inkomen uitsluitend bestaat uit loon uit vroegere dienstbetrekking;

c. het bijdrage-inkomen waarover inkomensafhankelijke bijdrage wordt ingehouden afkomstig is van verschillende inhoudingsplichtigen, en

d. er geen recht bestaat op vergoeding van de over het bijdrage-inkomen verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage door de inhoudingsplichtige, bedoeld in artikel 46, eerst lid, van de Zorgverzekeringswet.

3. Voorschotten worden verrekend met de beschikking, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet. Indien deze verrekening leidt tot een terug te vorderen bedrag, zijn bij de invordering hiervan de regels die gelden voor de inkomstenbelasting van overeenkomstige toepassing.

4. Bij de beschikking, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet waarbij het bedrag van de teveel betaalde bijdrage wordt uitbetaald aan de verzekeringsplichtige, wordt enkelvoudig heffingsrente als bedoeld in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het einde van het kalenderjaar waarop de bijdrage betrekking heeft en eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking.”

2.13. In de toelichting op artikel 5.13 wordt, voor zover van belang, het volgende opgemerkt:

“Het nieuwe artikel 5.13 bepaalt dat de inspecteur in de in dit artikel aangewezen gevallen een voorschot verleent op de teruggave van teveel geheven inkomensafhankelijke bijdrage. Het gaat om een ambtshalve voorschot. Verzekeringsplichtigen hoeven dus geen aanvraag voor een voorschot bij de Belastingdienst in te dienen. Wanneer de verzekeringsplichtige voldoet aan de voorwaarden gesteld in het tweede lid van dit artikel, wordt automatisch een voorschot verleend. Het voorschot wordt verleend in het derde of vierde kwartaal van het jaar waarin te veel aan inkomensafhankelijke bijdrage wordt geheven.

en

Het voorschot is in tegenstelling tot de beschikking die de inspecteur op grond van artikel 50, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet neemt, niet vatbaar voor bezwaar en beroep. De beschikking op grond van artikel 50 van de Zorgverzekeringswet valt onder het rechtsbeschermingsregime van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dit regime houdt in dat alleen de in de Zorgverzekeringswet expliciet als zodanig aangemerkte beschikkingen voor bezwaar vatbaar zijn. Door de voorschotbeschikking niet expliciet als vatbaar voor bezwaar en beroep aan te merken, is dit rechtsregime in deze fase niet van toepassing. Alleen de definitieve beschikking tot vaststelling van de teruggave is voor bezwaar en beroep vatbaar.”

2.14. Artikel 49 Zorgverzekeringswet luidt voor zover te dezen van belang;

1. Voor zover het bijdrage-inkomen bestaat uit loon als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel a, dat van een inhoudingsplichtige wordt genoten, wordt de inkomensafhankelijke bijdrage bij wijze van inhouding geheven met overeenkomstige toepassing van de voor de heffing van de loonbelasting geldende regels.

2. Voor zover het bijdrage-inkomen bestaat uit andere dan de in het eerste lid bedoelde bestanddelen, wordt de inkomensafhankelijke bijdrage bij wege van aanslag geheven met overeenkomstige toepassing van de voor de heffing van de inkomstenbelasting geldende regels, met uitzondering van artikel 3.154 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

2.15. Artikel 50, eerste lid, Zorgverzekeringswet luidt:

1. Indien over het bijdrage-inkomen inkomensafhankelijke bijdrage is ingehouden over een hoger bijdrage-inkomen dan het bedrag, bedoeld in artikel 43, tweede lid, stelt de inspecteur, bedoeld in de Wet financiering sociale verzekeringen, bij voor bezwaar vatbare beschikking het bedrag van de teveel betaalde bijdrage vast.

2.16. Gelet op het bovenstaande, heeft naar het oordeel van de rechtbank het volgende te gelden:

2.16.1 Door het bepaalde in artikel 49 Zorgverzekeringswet gelden voor bezwaar en beroep de bepalingen van de AWR.

2.16.2. Belanghebbende heeft op 27 december 2007 een aanvraag ingediend voor het verlenen van een voorschot IAB Zvw. Hier heeft de inspecteur niet op gereageerd. Op 23 februari is de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 4:13 Awb, verstreken. Op deze datum is er, gelet op artikel 6:2, eerste lid, onder a, Awb, sprake van een fictieve weigering om een besluit te nemen die voor bezwaar en beroep gelijkgesteld wordt met een beschikking.

2.16.3. Nu in de Zorgverzekeringswet noch in enige andere bepaling de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen deze beschikking is opengesteld, is het bezwaar tegen die beschikking niet-ontvankelijk.

2.16.4. Tegen de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar staat beroep open bij de belastingrechter.

2.17. Op 3 maart 2008 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend tegen de fictieve weigering om een beslissing te nemen op het verzoek om een voorschot. De inspecteur heeft ingevolge artikel 7:10 Awb, zes weken de tijd om te beslissen op het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift. De uitspraakdatum is verstreken op 15 april 2008 en de uitspraak is niet tijdig gedaan. Het beroep van belanghebbende daartegen, dat op 21 april 2008 is ingediend, is derhalve ontvankelijk en gezien de weigering op het bezwaar te beslissen gegrond.

2.18. De rechtbank zal doen wat de inspecteur had horen te doen en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Nu het bezwaar niet-ontvankelijk is, komt de rechtbank aan een inhoudelijke behandeling van het geschilpunt niet toe.

2.19. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 2.17 heeft overwogen is het beroep gegrond verklaard.

2.20. Belanghebbende heeft verzocht om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten, maar heeft hij niet gespecificeerd welke kosten hij heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank zal de inspecteur wel veroordelen tot vergoeding van de reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Die vergoeding stelt de rechtbank op € 28,84.

Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en mr. M. Jansen, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2009.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.