Home

Rechtbank Breda, 24-02-2009, BI0561, AWB 08/3640

Rechtbank Breda, 24-02-2009, BI0561, AWB 08/3640

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
24 februari 2009
Datum publicatie
8 april 2009
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2009:BI0561
Zaaknummer
AWB 08/3640

Inhoudsindicatie

geen samenvatting

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/3640

Uitspraakdatum: 24 februari 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 7 juli 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.049.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2009.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, tot bijstand vergezeld van zijn echtgenote, alsmede de inspecteur.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende heeft zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2005 laten invullen op het kantoor van de Belastingdienst in het kader van Hulp Bij Aangifte (HUBA). De aangifte is ingevuld door een medewerker van de Belastingdienst.

2.2. In de aangifte heeft de medewerker abusievelijk de pensioenuitkering ingevuld in de rubriek “loon uit tegenwoordige dienstbetrekking” in plaats van in de rubriek “loon uit vroegere dienstbetrekking”. Hierdoor heeft belanghebbende bij zijn voorlopige aanslag inkomstenbelasting een teruggaaf ontvangen van € 2.130 als gevolg van de verrekende arbeidskorting van € 2.019.

2.3. Bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2005 is het voorgaande gecorrigeerd. Belanghebbende was daardoor een bedrag van € 2.242 inclusief € 223 aan heffingsrente verschuldigd.

2.4. Belanghebbende is tegen deze aanslag in bezwaar gegaan en heeft gesteld, dat de gemaakte fout door de Belastingdienst voor rekening van de inspecteur dient te blijven. De inspecteur heeft de aanslag bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

2.5. In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld.

2.6. De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende zelf verantwoordelijk is voor het indienen van een juiste aangifte. Belanghebbende heeft op eigen initiatief hulp gezocht bij het invullen van zijn aangifte. De eventuele risico’s die daarmee gepaard gaan, zoals in casu het foutief invullen van een inkomensbestanddeel, blijven dan ook voor risico van belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende bij het ontvangen van de voorlopige teruggaaf had dienen te beseffen dat deze tot een onjuist bedrag was berekend. Te meer nu belanghebbende ter zitting heeft aangegeven deze teruggaaf wel te hebben opgemerkt.

2.7. Met betrekking tot het karakter van de voorlopige aanslag, wijst de rechtbank op hetgeen de Hoge Raad in het arrest van 17 januari 2003, nr. 37 463, BNB 2003/188 heeft overwogen:

“In het algemeen is de inspecteur niet ertoe verplicht bij de vaststelling van een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen een zelfde standpunt in te nemen als ten grondslag ligt aan een ten aanzien van dezelfde belastingplichtige vastgestelde voorlopige aanslag of een vermindering daarvan. Aan een zodanige gebondenheid staan aard en wijze van totstandkoming van een voorlopige aanslag en een vermindering daarvan in de weg. De voorlopige aanslag schept slechts een grondslag voor het doen van vooruitbetalingen op de definitieve belastingschuld en hij pleegt – in overeenstemming met de desbetreffende wettelijke voorschriften – te worden vastgesteld aan de hand van niet of slechts zeer globaal door de inspecteur gecontroleerde gegevens. Bij de vaststelling van een voorlopige aanslag en een vermindering daarvan ligt een grondig onderzoek van de zijde van de belastingadministratie derhalve niet voor de hand.”

2.8. Naar het oordeel van de rechtbank kan enkel het invullen van een aangiftebiljet door een medewerker van de belastingdienst niet het in rechte te honoreren vertrouwen wekken dat de aangifte, ook indien foutief ingevuld, bij het vaststellen van de definitieve aanslag zal worden gevolgd. De inspecteur heeft bij de inhoudelijke beoordeling in het kader van de definitieve aanslag de mogelijkheid af te wijken van het ingenomen standpunt bij de voorlopige aanslag. Niet in geschil is dat de inkomsten van belanghebbende in het onderhavige jaar € 19.253 bedroegen. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag dus tot het juiste bedrag vastgesteld.

2.9. Voor zover het beroep van belanghebbende tevens is gericht tegen de gelijktijdig met de aanslag bij beschikking vastgestelde heffingsrente, merkt de rechtbank op dat de inspecteur ingevolge artikel 30f van de AWR heffingsrente in rekening diende te brengen nu er sprake is van een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen waarop belanghebbende een bedrag moet betalen. Overigens is niet gesteld of gebleken dat de heffingsrente tot een onjuist bedrag is berekend.

2.10. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 24 februari 2009 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van

mr. drs. I.E. van Eerd, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.