Home

Rechtbank Breda, 06-05-2009, BI4295, AWB 08/4489

Rechtbank Breda, 06-05-2009, BI4295, AWB 08/4489

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
6 mei 2009
Datum publicatie
18 mei 2009
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2009:BI4295
Zaaknummer
AWB 08/4489

Inhoudsindicatie

Onder omstandigheden kan het zorgvuldigheidsbeginsel meebrengen dat geen heffings­rente in rekening mag worden gebracht danwel dat deze moet worden beperkt. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake van dergelijke omstandigheden. Belanghebbende heeft op 22 augustus 2007 verzocht om vaststelling van een nadere voorlopige aanslag. Hij heeft daarover telefonisch contact gehad met de inspecteur. Verder heeft hij zijn verzoek drie maal herhaald. De rechtbank is van oordeel dat van de inspecteur had mogen verwacht dat hij naar aanleiding van het eerste herhaalde verzoek eerder op belanghebbendes verzoek zou reageren dan hij thans heeft gedaan. Dit mede bezien in het licht van het aanzienlijke bedrag aan inkomen waar het verzoek van belanghebbende op ziet. Door het niet eerder reageren door de inspecteur, is belanghebbende geconfronteerd met een hoger bedrag aan heffingsrente dan noodzakelijk zou zijn geweest. De rechtbank vindt aanleiding de heffingsrente (verder) te beperken tot de rente over de periode 1 juli tot en met 15 oktober 2007. Hetgeen vermeld is in het Besluit van de staatssecretaris van 7 maart 2008, nr. CPP2007/3267M doet aan het voorgaande niet af.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/4489

Uitspraakdatum: 6 mei 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 28 juli 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking heffingsrente ad € 557 gedagtekend 27 december 2007.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2009 te [woonplaats].

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede de inspecteur.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de beschikking heffingsrente tot € 334;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van

€ 12,50, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan hem vergoedt.

2. Gronden

2.1.1. Met dagtekening 31 januari 2007 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag IB/PH over het jaar 2007 opgelegd naar een te betalen bedrag van € 11.124. Er is geen heffingrente in rekening gebracht. Met dagtekening 11 oktober 2007 is voornoemde belastingaanslag verminderd tot een naar een te betalen bedrag van € 7.742. Er is geen heffingrente in rekening gebracht.

2.1.2. Op 22 augustus 2007 heeft belanghebbende verzocht om een nadere voorlopige aanslag op te leggen. Uit de stukken van het geding leidt de rechtbank af dat dit verzoek verband houdt met het door belanghebbende genieten van € 250.000 aan inkomen uit aanmerkelijk belang. Dit inkomen was niet begrepen in de eerste voorlopige aanslag. Op 26 september 2007, 12 oktober 2007 en 8 november 2007 heeft belanghebbende zijn verzoek om een nadere voorlopige aanslag herhaald.

2.1.3. Met dagtekening 27 december 2007 is aan belanghebbende een tweede voorlopige aanslag opgelegd naar een te betalen bedrag van € 21.872, inclusief € 557 heffingsrente. Naar aanleiding van de aangifte IB/PH over het jaar 2007 is de tweede voorlopige aanslag met dagtekening 27 juni 2008 verminderd. De heffingsrente is daarbij verminderd tot € 531.

2.1.4. Naar aanleiding van het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking heffingsrente gedagtekend 27 december 2007 is het bedrag aan heffingsrente bij beschikking met dagtekening 28 juli 2008 verminderd met € 100. Hierbij is uitgegaan van het beperken van de heffingsrente tot de rente berekend over de periode 1 juli 2007 tot 22 november 2007. Gelet op de onder 2.1.3 genoemde vermindering is per saldo € 431 aan heffingsrente in rekening gebracht.

2.2. Op grond van artikel 30f, eerste lid, van de AWR wordt met betrekking tot onder

meer de inkomstenbelasting heffingsrente berekend ingeval een voorlopige aanslag, een aanslag of een navorderingsaanslag wordt vastgesteld. Artikel 30f, derde lid, van de AWR bepaalt dat met betrekking tot de inkomstenbelasting heffingsrente wordt berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het midden van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven (in dit geval 1 juli 2007) en eindigt op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet. Nu in het onderhavige geval sprake is van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting is de onderhavige beschikking in zoverre terecht.

2.3. Onder omstandigheden kan het zorgvuldigheidsbeginsel meebrengen dat geen heffings¬rente in rekening mag worden gebracht, danwel dat deze moet worden beperkt. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake van dergelijke omstandigheden. Belanghebbende heeft op 22 augustus 2007 verzocht om vaststelling van een nadere voorlopige aanslag. Hij heeft over de stand van zaken met betrekking tot zijn verzoek telefonisch contact gehad met de inspecteur. Verder heeft hij zijn verzoek herhaald bij brieven van 26 september 2007, 12 oktober 2007 en 8 november 2007. De rechtbank is van oordeel dat van de inspecteur had mogen verwacht dat hij naar aanleiding van het herhaalde verzoek van belanghebbende van 26 september 2007 eerder op belanghebbendes verzoek zou reageren dan hij thans heeft gedaan en ook eerder dan 22 november 2007. Dit mede bezien in het licht van het aanzienlijke bedrag aan inkomen waar het verzoek van belanghebbende op ziet. Door het niet eerder reageren door de inspecteur, is belanghebbende geconfronteerd met een hoger bedrag aan heffingsrente dan noodzakelijk zou zijn geweest. De rechtbank vindt in het voorgaande aanleiding om de heffingsrente (verder) te beperken tot de rente over de periode 1 juli tot en met 15 oktober 2007. Hetgeen vermeld is in het Besluit van de staatssecretaris van 7 maart 2008, nr. CPP2007/3267M, waarop de inspecteur zich beroept, doet aan het voorgaande niet af.

2.4. Gelet op het voorgaande en uitgaande van de door de inspecteur in zijn verweerschrift genoemde percentages en een bedrag aan enkelvoudige belasting van

€ 21.315, dient de beschikking heffingsrente verder te worden verminderd tot € 334. Voor het volledig achterwege laten van heffingsrente acht de rechtbank geen termen aanwezig. Belanghebbende heeft zijn verzoek om een nadere voorlopige aanslag op 22 augustus 2007 gedaan. Gelet op het bepaalde in artikel 30f van de AWR was op dat moment de termijn voor het berekenen van heffingsrente reeds aangevangen.

2.5. Gelet op al het vorenoverwogene is beslist als voormeld. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op de kosten van het reizen per openbaar vervoer tweede klasse van [woonplaats] naar [woonplaats] ad € 12,50. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep anderszins kosten heeft gemaakt welke op grond van voornoemd besluit voor vergoeding in aanmerking komen

Aldus gedaan door mr. D. Hund, rechter, en door deze en drs. J.M.C. Hendriks, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2009.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.