Rechtbank Breda, 06-07-2009, BJ1946, 08/3005
Rechtbank Breda, 06-07-2009, BJ1946, 08/3005
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 6 juli 2009
- Datum publicatie
- 9 juli 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ1946
- Zaaknummer
- 08/3005
Inhoudsindicatie
De inspecteur had informatie gevraagd over de woonplaats van een Duitser die zich had ingeschreven in Nederland op het adres van een camping, waar hij een stacaravan had. Die informatie was slechts gedeeltelijk verstrekt. De rechtbank oordeelde dat niet was voldaan aan de eisen van art. 47 AWR wat leidde tot omkering van de bewijslast. De rechtbank oordeelde dat ook voor het verdrag Nederland-Duitsland de woonplaats in Nederland was gelegen en stelde het te belasten inkomen in goede justitie vast op € 12.000 voor 2004 en € 50.000 voor 2005 met aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor de genoten Altersrente.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/3005
Uitspraakdatum: 6 juli 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [adres],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor [adres],
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000.
1.2. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 mei 2008 de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 2 juli 2008, ontvangen bij de rechtbank op 3 juli 2008, beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2009 te Tilburg.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede namens de inspecteur,
[verweerder]. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, om belanghebbende in de gelegenheid te stellen nadere stukken te overleggen. Partijen hebben vervolgens de rechtbank toestemming gegeven het nadere onderzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Belanghebbende heeft de Duitse nationaliteit. Aan hem is in Nederland een sofinummer (burgerservicenummer) toegekend. Met ingangsdatum 1 januari 1997 is belanghebbende ingeschreven in Nederland, laatstelijk op het adres [adres]. In 2004 was belanghebbende eigenaar van een stacaravan te [adres]. Dit adres is gelegen op een camping. Op 25 augustus 2006 is belanghebbende uitgeschreven uit Nederland. Als verhuisadres is opgegeven [adres].
2.2. Op 19 mei 2006 heeft de inspecteur aan belanghebbende een brief verzonden, waarbij is verzocht om inlichtingen ter beoordeling van de belastingplicht van belanghebbende. Belanghebbende heeft daarop bij brief gereageerd dat hij “zelfstandig ondernemer is in Duitsland (belastingplichtig in Duitsland)”.
2.4. Op 23 januari 2007 en 22 februari 2007 heeft de inspecteur belanghebbende gerappelleerd over de in te dienen aangifte. Belanghebbende heeft daarop telefonisch gereageerd dat hij niet voornemens is de aangifte in te dienen.
2.5. De inspecteur heeft daarop de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2004 ambtshalve opgelegd, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000.
3. Geschil
3.1. In geschil is of de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2004 terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is een natuurlijk persoon die in Nederland woont binnenlands belastingplichtig. Op grond van artikel 4 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR) wordt voor de Nederlandse wetgeving waar iemand woont naar de omstandigheden beoordeeld.
4.2. Belanghebbende was in onderhavig jaar ingeschreven in Nederland. Vaststaat dat belanghebbende een verblijf te [adres] had in de vorm van een stacaravan. Tevens had belanghebbende in Nederland enkele bankrekeningen. Tot slot beschikte belanghebbende over een auto met Nederlands kenteken. Naar het oordeel van de rechtbank had de inspecteur voldoende aanknopingspunten om er van uit te gaan dat belanghebbende in Nederland belastingplichtig was. Ingevolge het bepaalde in artikel 6 AWR kon de inspecteur belanghebbende dan ook uitnodigen voor het doen van aangifte.
4.3. De inspecteur heeft belanghebbende diverse malen om informatie gevraagd over zijn Duitse inkomen. Belanghebbende heeft ingezonden
- een verklaring van Rechtswanwalt [naam] uit [adres], gedateerd 3 mei 2007, waarin wordt gesteld
“[X GmbH] hat in Dezember 2005 ihren Betrieb eingestelt. Im Jahre 2004 haben Sie aus dieser Firma kein Gehalt bezogen und ist keine Miete an ihr Einzelunternehmen gezahlt worden. (..) Einkünfte haben Sie erhalten aus Rentebezügen. Die Rente beträgt laut Rentenbescheid ab den 01.12.2004 € 1009,79 pro Monat. Ab dem 01.08.2005 verminderte sich die Altersrente auf € 917,32. Als Anlage fügen wir die Rentenbescheid bei.”
- Stukken betreffende onder andere gemeentelijke heffingen van de gemeente [adres] te Duitsland, elektriciteitsafrekeningen, en een rekening voor een verzekeringspremie. Enkele van de overgelegde stukken zien op een andere periode dan het onderhavige jaar.
4.4. De inspecteur heeft op 12 oktober 2007 gevraagd om nadere informatie en – onder meer – het overleggen van een kopie van het paspoort, informatie over banksaldi, gegevens waaruit zou blijken dat belanghebbende belastingplichtig was in Duitsland en stukken omtrent de woonplaats in Duitsland. Het vragenformulier is geretourneerd. Belanghebbende heeft het grootste deel van de vragen niet ingevuld, maar daarbij alleen geschreven ‘nicht relevant”. De gevraagde stukken zijn niet meegestuurd.
4.5. Belanghebbende heeft het aangiftebiljet oningevuld geretourneerd. Belanghebbende heeft verder weliswaar een aantal stukken en gegevens aan de inspecteur verschaft, maar niet alles. De gevraagde informatie over banksaldi en belastingplicht in Duitsland kunnen naar het oordeel van de rechtbank relevant zijn voor de beoordeling van de belastingplicht van belanghebbende. Belanghebbende had die informatie dus moeten verstrekken. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichtingen zoals opgenomen in artikel 47 AWR. De rechtbank acht het verzuim van belanghebbende voldoende ernstig om de grondslag te vormen voor het oordeel dat omkering (verschuiving en verzwaring) van de bewijslast is gerechtvaardigd. Alsdan verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
4.6. De onder 4.2. vermelde feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende om aan te nemen dat belanghebbende in het onderhavige jaar binnenlands belastingplichtig was. Belanghebbende heeft niet doen blijken dat hij in het onderhavige jaar geen inwoner was van Nederland.
4.7. Gezien de door belanghebbende overgelegde stukken acht de rechtbank voldoende bewezen dat belanghebbende in Duitsland een woning bezat in [adres], Duitsland.
4.8. Artikel 3 van het Belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland (het verdrag) bepaalt dat, indien een natuurlijk persoon zowel in Nederland als Duitsland over een woonplaats beschikt, die persoon geacht wordt te wonen in het land waarmee de persoonlijke en economische betrekkingen het sterkst zijn (middelpunt van de levensbelangen). Naar het oordeel van de rechtbank kan ook een stacaravan, zoals die waarover belanghebbende in Nederland beschikte, aangemerkt worden als “woning” in de zin van het verdrag, nu die stacaravan belanghebbende permanent ter beschikking stond. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat het middelpunt van zijn levensbelangen in Duitsland was gelegen en niet in Nederland,. De onder 4.2. vermelde feiten en omstandigheden wijzen eerder op het tegengestelde. De rechtbank zal er dan ook vanuit gaan dat belanghebbende ook voor verdragstoepassingen als inwoner van Nederland moet worden aangemerkt.
4.9. De inspecteur heeft bij de aanslagregeling een geschat belastbaar inkomen uit werk en woning in aanmerking genomen van € 50.000. Nu de aanslag niet naar willekeur mag worden vastgesteld, maar moet berusten op een redelijke schatting van de inkomsten, is het aan de inspecteur om de gehanteerde schatting te onderbouwen en aannemelijk te maken.
4.10. Belanghebbende heeft een brief van zijn accountant overgelegd, waarin is opgenomen dat belanghebbende in 2004 geen ander inkomen heeft gehad dan Altersrente. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld, dat belanghebbende meer inkomsten moet hebben genoten om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. De inspecteur verwijst hiervoor naar het bestaan van de Duitse onderneming, het gegeven dat belanghebbende over een auto beschikte en de toename van het saldo op de Nederlandse bankrekening in het jaar 2005 met € 33.020.
4.11. Vaststaat dat belanghebbende “Altersrente” heeft genoten vanaf 1 december 2004. Voor het jaar 2005 bedroegen deze pensioeninkomsten tot 1 augustus € 1.009,75 per maand en vanaf 1 augustus € 917,32 per maand. Het “Rentenbescheid”dat tot de gedingstukken behoort, is afkomstig van “Bundesversicherungsanstalt für Angestellte”. Naar het oordeel van de rechtbank komt het recht tot belastingheffing over deze inkomsten op grond van artikel 12, derde lid, van het verdrag toe aan Duitsland, zodat de bedragen weliswaar tot de heffingsgrondslag behoren maar wel aftrek ter voorkoming van dubbele belasting moet worden verleend.
4.12. De rechtbank acht de onder 4.3. vermelde verklaring van de Rechtsanwalt van belanghebbende voldoende als bewijs dat belanghebbende geen inkomen heeftgenoten uit [X GmbH]. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat er geen stukken van deze onderneming zijn vanwege het faillissement. Dat acht de rechtbank wel aannemelijk. In de brief wordt echter ook gesproken over het “Einzelunternehmen” van belanghebbende. Over het bestaan daarvan en de inkomsten daaruit heeft belanghebbende geen informatie verstrekt. Dat had hij kunnen doen door bijvoorbeeld zijn Duitse aangifte te overleggen. Belanghebbende heeft ook geen enkele verklaring gegeven voor de toename van zijn banksaldo in Nederland in het onderhavige jaar met € 33.020. Die toename is aanmerkelijk hoger dan het bedrag van de Altersrente was, en het is dan ook niet duidelijk waarvan belanghebbende in 2005 zou hebben geleefd. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het redelijk er van uit te gaan dat belanghebbende meer inkomsten heeft gehad waarvoor het verdrag de belastingheffing toewijst aan Nederland. Een inkomen van € 50.000 acht de rechtbank, gezien de toename van het banksaldo, niet onredelijk hoog. De rechtbank stelt in goede justitie het inkomen van belanghebbende uit werk en woning over 2005 vast op € 50.000 waarbij aftrek ter voorkoming van dubbele belasting moet worden verleend voor het bedrag van de Altersrente ad € 11.654,85.
4.13. Nu de inspecteur geen inkomen uit aanmerkelijk belang of inkomen uit sparen en beleggen heeft gesteld, zal de rechtbank de inspecteur hierin volgen.
4.14. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Daarnaast is in de bezwaarfase niet om vergoeding van kosten gevraagd.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000, met aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor een bedrag van € 11.654,85;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door ondertekend. De griffier mr. drs. I.E. van Eerd is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.