Home

Rechtbank Breda, 24-07-2009, ECLI:NL:RBBRE:2009:2473 BJ4767, 09/424

Rechtbank Breda, 24-07-2009, ECLI:NL:RBBRE:2009:2473 BJ4767, 09/424

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
24 juli 2009
Datum publicatie
7 augustus 2009
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4767
Zaaknummer
09/424

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. De administratie van twee Duitse leveranciers vermeldde meer intracommunautaire leveringen dan die va de Nederlandse afnemer. Volgens de inspecteur was sprake van zwarte omzet bij de afnemer. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur met de informatie uit Duitsland niet aannemelijk had gemaakt dat er meer leveringen waren geweest dan de afnemer had geboekt.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/424

Uitspraakdatum: 24 juli 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiser], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Limburg, kantoor Heerlen,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 18 december 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting alsmede de bij beschikking opgelegde vergrijpboete (aanslagnummer [nummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2009 te Breda. Daar zijn gezamenlijk behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de nummers 09/424 en 09/425. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan Raets fiscale advocatuur te Maastricht en [gemachtigde], alsmede namens de inspecteur, [gemachtigde] en [gemachtigde].

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslag en de boete;

-veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van € 966 proceskosten en wijst de Staat aan als rechtspersoon die dit bedrag moet voldoen;

-gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 145 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende drijft een handelsonderneming en is ondernemer als bedoeld in artikel 7 Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Een van zijn afnemers is de onderneming [bedrijf x], gevestigd in Duitsland. Vertegenwoordiger van deze afnemer is [vertegenwoordiger bedrijf x]. Belanghebbende heeft in 2002 onder meer spijkerbroeken afgenomen van twee Duitse ondernemingen: [bedrijf y] te [woonplaats], waarvan eigenaar was [eigenaar bedrijf y] ([bedrijf y]) en [bedrijf z] te [woonplaats], waarvan eigenares was [eigenaar bedrijf z] ([bedrijf z]). Daarbij was sprake van intracommunautaire leveringen (icl) voor de leveranciers en intracommunautaire verwervingen (icv) door belanghebbende. De Duitse belastingdienst heeft aan Nederland informatie verschaft over de in de administratie van de Duitse leveranciers vermelde icl’s aan belanghebbende. Naar aanleiding van de informatie uit Duitsland is bij belanghebbende een onderzoek ingesteld. De inspecteur heeft aangenomen dat de leveringen die niet in de administratie van belanghebbende zijn geboekt, in feite verzwegen omzet vertegenwoordigden. Die omzet heeft hij gesteld op 120% van het bedrag van de niet geboekte inkopen en de na te heffen omzetbelasting op 19/119e van dat bedrag.

2.2.Belanghebbende heeft ter zitting onweersproken gesteld dat zijn administratie over het jaar 2002 door de controleurs is opgevraagd en meegenomen en na controle is geretourneerd. De rechtbank leidt daaruit af dat die administratie geen gebreken vertoonde. [bedrijf x], [bedrijf y] en [bedrijf z] zijn inmiddels failliet. Belanghebbende stelt dat de leveranciers met zijn Duitse afnemer [vertegenwoordiger bedrijf x] hebben samengespannen en aan [vertegenwoordiger bedrijf x] spijkerbroeken hebben geleverd terwijl belanghebbende als afnemer in de administratie werd vermeld.

2.3.De rechtbank is van oordeel dat uit de informatie van de Duitse belastingdienst niet zonder meer kan worden afgeleid dat alle vermelde leveringen zijn verricht. De inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, zal dat aannemelijk moeten maken. De inspecteur heeft gesteld dat geen nadere informatie van de Duitse belastingdienst meer verkregen kan worden.

[bedrijf y]

2.4.Blijkens de informatie van de Duitse belastingdienst, heeft [bedrijf y] in 2002 zevenmaal goederen (intracommunautair) geleverd aan belanghebbende met toepassing van het omzetbelastingtarief van nihil. De informatie bestaat uit kopiefacturen en een uitdraai uit het grootboek van [bedrijf y]. In de administratie van belanghebbende zijn drie van die leveringen als intracommunautaire verwervingen vermeld.

2.5.Belanghebbende heeft op 6 december 2002 desgevraagd een verklaring (de verklaring) aan de Duitse belastingdienst gezonden dat hij de goederen, die hij in 2002 van [bedrijf y] had gekocht, met zijn vrachtwagen met kenteken NL [kenteken] naar Nederland heeft vervoerd en heeft doorverkocht. Op de verklaring staan geen aantallen leveringen en evenmin data. Een kopie van de verklaring is gevoegd bij de informatie die de Duitse belastingdienst aan Nederland heeft verstrekt.

2.6.Belanghebbende heeft een kopie overgelegd van een verklaring die qua tekst gelijk is aan de verklaring, maar waarop tevens met de pen is vermeld; “Dabei handelt es sich um die 5 Rechnungen von 1.3.02, 13.3.02, 28.3.02, 5.7.02, 8.8.02.” Volgens belanghebbende heeft de Duitse belastingdienst hem gevraagd deze extra informatie te verschaffen en is uit dit lijstje af te leiden dat hij van andere leveringen niets wist. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij die extra informatie op de verklaring op verzoek aan de Duitse belastingdienst heeft verstrekt. Als dat zo zou zijn gegaan, zou de Duitse belastingdienst de aangevulde verklaring ongetwijfeld aan Nederland hebben verstrekt. Belanghebbende heeft ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hem die extra informatie is gevraagd. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende uit eigen beweging de aanvulling op de verklaring heeft gemaakt.

2.7.Belanghebbende heeft gesteld dat hij in het eerste kwartaal 2002 niets van [bedrijf y] heeft afgenomen. Die stelling is strijdig met het vermelde op de door belanghebbende aangevulde verklaring, waarop drie data in maart staan. In de administratie van [bedrijf y] zijn geen leveringen op 1, 13 en 28 maart vermeld.

2.8.De eerste door belanghebbende erkende icv is gedateerd 5 juli 2002. Het factuurbedrag is € 38.745. Op de factuur staat vermeld “Gesamtsumme zahlbar sofort nach Erhalt der Ware”en een aantekening “Summe bar erhalten”, een totaalbedrag van € 26.988 “bar bezahlt”en “rest Privatentnahme [eigenaar bedrijf y]”. In de administratie van [bedrijf y] zijn betalingen geboekt op 11 juli (€ 15.108 en € 11.880) en 30 juni (€ 566). In de overgelegde grootboekuitdraai is de herkomst van deze betalingen onleesbaar gemaakt.

2.9.De andere twee door belanghebbende erkende icv’s zijn gedateerd 8 augustus. De factuurbedragen zijn € 16.380 en € 22.680. Op de eerste factuur staat vermeld “Scheck über 22.600 € erhalten, 60 € bar erhalten”. Op de tweede factuur staat vermeld: “Betrag bar erhalten davon 11.440 € an Fa. [naam], Rechn. [nummer] von 5.7 bezahlt. Restsumme privat entnommen von [naam]”. De betalingen zijn in de administratie van [bedrijf y] geboekt op 8 augustus (€ 11.440, € 4.940, € 60) en 12 augustus (€ 22.620). In de overgelegde grootboekuitdraai is de herkomst van het bedrag van € 11.440 onleesbaar gemaakt.

2.10.Uit deze stukken en bescheiden leidt de rechtbank af dat belanghebbende steeds contant of met een cheque betaalde voor leveringen van [bedrijf y], zoals belanghebbende ook ter zitting heeft gesteld en dat [bedrijf y] de contante betalingen boekte op de dag van ontvangst en de betaling per cheque op de dag van bijschrijving op de bank, zij het dat onduidelijk is of daarbij belanghebbende als betaler werd vermeld.

2.11.De eerste twee niet door belanghebbende erkende icv’s dateren van 14/15 maart 2002 (tweemaal). De factuurbedragen zijn € 13.556,25 en € 16.500. Op de handgeschreven factuur voor de eerste levering staat omtrent de betaling niets vermeld; op de factuur voor de tweede levering staat vermeld “1 rate Scheck 1754,- €. Betrag erhalten”.In de administratie van [bedrijf y] zijn beide facturen als omzet geboekt. Betalingen zijn geboekt op 9 maart (€ 1.754), 3 april (€ 13.556,25) en 3 juni ( € 14.746).

2.12.De derde niet door belanghebbende erkende icv dateert van 30 augustus of 30 september 2002. De datum is onduidelijk doordat op de factuur de datum handmatig is veranderd. Het factuurbedrag is € 35.091. Op de factuur staat omtrent de betaling vermeld: “30.000 € per Scheck erhalten, 5.091 bar erhalten davon 4.743,59 an [naam] bez. Rest ve… [eigenaar bedrijf y].” In de administratie van [bedrijf y] is de factuur als omzet geboekt op 30 augustus. Betalingen zijn geboekt op 30 augustus (€ 4.743,59 en € 347,41) en 4 september (€ 30.000 met vermelding [eiser] Rg 30.09.02).

2.13.De vierde niet door belanghebbende erkende icv dateert van 30 september 2002. Het factuurbedrag is € 19.498,50. Op de factuur staat omtrent de betaling vermeld:

“13.195 € per Scheck erhalten, 6.303,50 € bar erhalten Privaat…[eigenaar bedrijf y].” In de administratie van [bedrijf y] is de factuur als omzet geboekt op 30 september. Betalingen zijn geboekt op 25 september (€ 13.195) en 30 september (€ 6.303,50).

2.14.De rechtbank acht aannemelijk dat in de administratie van [bedrijf y] de door belanghebbende niet bestreden betalingen niet alle op naam van belanghebbende zijn geboekt. Een andere verklaring voor het onleesbaar maken van de gegevens van de persoon waarvan de betaling afkomstig is, is niet gegeven. Dat rechtvaardigt in elk geval enige twijfel aan de juistheid van hetgeen overigens in die administratie is vermeld.

2.15.De rechtbank acht het opmerkelijk dat, terwijl belanghebbende voor de leveringen steeds contant of met cheque moest betalen, de betaling voor de leveringen van 14 maart 2002 kennelijk pas geruime tijd na die leveringen zou zijn ontvangen en de betaling voor de levering van 30 september 2002 grotendeels ruim vóór de bewuste levering. Dit is zozeer afwijkend van hetgeen blijkbaar normaal was in de verhouding tussen belanghebbende en [bedrijf y], dat de rechtbank niet aannemelijk acht dat hetgeen over deze leveringen door [bedrijf y] is geboekt overeenstemt met de werkelijkheid. Meer informatie over de bij de betalingen gebruikte cheques zou hierover misschien duidelijkheid kunnen verschaffen, maar die informatie is blijkbaar niet verkrijgbaar. Dit een en ander, in onderling verband bezien, leidt de rechtbank tot de conclusie dat hetgeen is vermeld in de administratie van [bedrijf y] onvoldoende is als bewijs voor de door belanghebbende betwiste leveringen. Dit geldt temeer nu de administratie van belanghebbende blijkbaar geen gebreken vertoont. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur, met hetgeen hij heeft overgelegd, de door belanghebbende betwiste icv’s niet aannemelijk heeft gemaakt.

[bedrijf z]

2.16.Blijkens de informatie van de Duitse belastingdienst heeft [bedrijf z] in 2002 negenmaal goederen (intracommunautair) geleverd aan belanghebbende met toepassing van het omzetbelastingtarief van nihil. De informatie bestaat uit kopiefacturen, een uitdraai uit het kasboek van [bedrijf z], kopieën van bankbescheiden ter zake van het inleveren van cheques en bankafschriften. In de administratie van belanghebbende zijn twee van die leveringen als intracommunautaire verwervingen vermeld.

2.17.De eerste door belanghebbende erkende levering is gedateerd 28 februari 2002. Het factuurbedrag is € 14.985. Op de factuur staat vermeld “bar erhalten”. In het kasboek van [bedrijf z] is de betaling geboekt op 28 februari 2002.

2.18.De tweede door belanghebbende erkende levering is gedateerd 13 maart 2002. Het factuurbedrag is € 49.178,16. Op de factuur staat vermeld “14.003,16 € in bar erhalten, 35.175,= € als EC erhalten”. In het kasboek van [bedrijf z] zijn op 13 maart contante verkopen geboekt tot een bedrag van € 14.256,86 met vermelding “TE Läden = 728,80”. Daarnaast is er een bankbewijs van een cheque van € 35.175 en een bankafschrift waaruit blijkt dat dat bedrag op 18 maart is bijgeschreven op de rekening van [bedrijf z]. De cheque werd getrokken van rekeningnummer [nummer]. Ter zitting is komen vast te staan dat dat het rekeningnummer is van [vertegenwoordiger bedrijf x]. Volgens belanghebbende heeft hij die cheque van [vertegenwoordiger bedrijf x] gekregen als betaling voor verkopen aan [vertegenwoordiger bedrijf x] en heeft hij de cheque ter betaling doorgegeven aan [bedrijf z].

2.19.Uit deze stukken en bescheiden leidt de rechtbank af dat belanghebbende steeds contant of met een cheque betaalde voor leveringen van [bedrijf z], zoals belanghebbende ook ter zitting heeft gesteld, dat [bedrijf z] de contante betalingen boekte op de dag van ontvangst in het kasboek, en dat de betalingen per cheque via de bank werden geïnd.

2.20.Vanaf 9 april 2002 heeft [bedrijf z] 7 icl’s aan belanghebbende geboekt. Deze zijn deels contant betaald, deels met cheques. De cheques zijn getrokken van rekeningnummer [nummer] van [vertegenwoordiger bedrijf x] of van rekeningnummer [nummer]. De inspecteur heeft geen informatie kunnen verstrekken over de tenaamstelling van deze laatste rekening. Belanghebbende heeft gewezen op de vermelding op de cheque van 9 augustus 2002 waarop geschreven staat “14.8 gutgeschrieben [voornaam]” en een kopie overgelegd van een telefax uit 1998 waaruit blijkt dat [voornaam] de voornaam is van [vertegenwoordiger bedrijf x]. De rechtbank leidt hieruit af dat ook rekeningnummer [nummer] van [vertegenwoordiger bedrijf x] was.

2.21.Uit de administratie van [bedrijf z] blijkt dat de leveringen die op naam van belanghebbende zijn geboekt vanaf 9 april 2002 niet meer direct geheel werden betaald. Van die leveringen zijn geen directe betalingen geboekt tot de volgende bedragen:

-9 april: factuur € 47.939,40; € 46.000 als betaling geboekt (twee cheques), € 1.939,40 niet;

-15 april: twee facturen, totaal € 27.708; € 22.000 is als betaling per cheque geboekt. Op 8 mei wordt nog een contante ontvangst van € 5.708 geboekt;

-15 mei 2002: twee facturen, totaal € 54.255; € 38.280 is als betaling per cheque geboekt. Het meerdere is niet geboekt.

-12 juni: factuur € 42.930. Betaling per cheque € 38.280. Het meerdere is niet geboekt.

-26 juni: factuur € 31.170. betaling per cheque € 10.440, bijgeschreven op 14 augustus 2008. Het meerdere is niet geboekt.

De administrateur van [bedrijf z] die de informatie aan de Duitse belastingdienst heeft verstrekt, heeft daarbij vermeld dat het te weinig betaalde volgens informatie van de onderneming in het derde of vierde kwartaal zal worden betaald, dat er in betalingen ook restbetalingen van voorgaande facturen zitten en dat een exacte uitsplitsing van de betaalde bedragen volgens de onderneming niet mogelijk is.

2.22.De rechtbank is van oordeel dat uitsluitend het gegeven dat alle chequebetalingen voor de facturen vanaf 9 april 2002 geschiedden van rekeningen van [vertegenwoordiger bedrijf x], niet het bewijs levert dat ook de leveringen aan [vertegenwoordiger bedrijf x] zijn verricht. Belanghebbende heeft immers ook zelf eenmaal voor een icl betaald met een cheque die afkomstig was van [vertegenwoordiger bedrijf x]. Belanghebbende heeft daarvoor niet echt een geloofwaardige verklaring gegeven.

Aan de andere kant is de rechtbank met belanghebbende van oordeel dat het uit de administratie van [bedrijf z] voortvloeiende betalingspatroon niet strookt met hetgeen blijkbaar usance is in de branche van belanghebbende, namelijk dat direct bij levering wordt betaald. In het onderhavige geval klemt dat te meer nu uit de informatie van de Duitse belastingdienst volgt dat steeds sprake was van afhaaltransacties. Indien echt sprake is geweest van leveringen aan belanghebbende die belanghebbende is komen afhalen bij [bedrijf z], acht de rechtbank het onbegrijpelijk dat de bedragen van de betalingen in zo belangrijke mate afwijken van de bedragen van de facturen. De rechtbank weegt ook mee dat alle zes de cheques die voor betalingen vanaf 9 april zijn gebruikt waren getrokken van bankrekeningen van [vertegenwoordiger bedrijf x] en niet één van een bankrekening van belanghebbende. Dit een en ander, in onderling verband bezien, leidt de rechtbank tot de conclusie dat ook voor de door belanghebbende betwiste icv’s van [bedrijf z] geldt, dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende de afnemer was van de goederen.

2.23.Hetgeen is overwogen in 2.15 en 2.22 leidt tot de conclusie dat de naheffingsaanslag en de boete moeten worden vernietigd. Het beroep is gegrond.

2.24.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De vergoeding wordt bepaald op € 322 voor de bezwaarfase (bezwaarschrift en hoorzitting) plus € 644 (beroepschrift en mondelinge behandeling) met toepassing van factor 1 wegens de moeilijkheidsgraad van de zaak. De totale vergoeding is dan € 966.

Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en mr. T.A. Mandemakers, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2009.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 4 augustus 2009

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.