Rechtbank Breda, 13-07-2009, BJ7894, 07/154
Rechtbank Breda, 13-07-2009, BJ7894, 07/154
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 13 juli 2009
- Datum publicatie
- 17 september 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ7894
- Zaaknummer
- 07/154
Inhoudsindicatie
Belanghebbende, een coöperatieve vereniging, heeft uitgaven geactiveerd op haar balans die betrekking hebben op de woonhuizen van de participanten. Tevens heeft belanghebbende aankopen gedaan onder de noemer “diverse bedrijfskleding”. De inspecteur heeft deze beide uitgaven aangemerkt als onzakelijk en heeft loonbelasting nageheven. De rechtbank is met de inspecteur van oordeel dat bij beide uitgaven het zakelijke karakter ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de participanten echter niet bevoordeeld in hun hoedanigheid van werknemer, maar in hun hoedanigheid van participant in belanghebbende. Gesteld noch gebleken is dat de salarissen van de participanten lager waren dan gebruikelijk. De naheffingsaanslag wordt vernietigd.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/154
Uitspraakdatum: 13 juli 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiseres], gevestigd te Rosmalen,
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/ Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
1.Ontstaan en loop van het geding
1.1.De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd ten bedrage van € 7.515 (aanslagnummer [nummer] A.01.2500), alsmede bij beschikking een boete van € 1.923.
1.2.De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 1 december 2006 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3.Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 10 januari 2007, ontvangen bij de rechtbank op 12 januari 2007, beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.
1.5.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2009 te Breda. Het onderzoek in de zaken bij de rechtbank geregistreerd onder de procedurenummers 07/153 tot en met 07/176 en 07/219 heeft gelijktijdig plaatsgevonden. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [naam], tot bijstand vergezeld van [naam], verbonden aan Vingerhoets Belastingadvies te Rosmalen, alsmede, namens de inspecteur, [namen].
1.6.Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2.Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.De echtgenoten [naam man] en [naam vrouw] hebben op 1 juli 1998 [eiseres] opgericht (belanghebbende). Het ledenkapitaal bestond uit 400 participaties. [naam man] en [naam vrouw] waren houder van respectievelijk 399 en 1 participatie(s) in het ledenkapitaal.
2.2.De echtgenoten [broer van man] (broer van [naam man]) en [vrouw van broer] hebben op 1 juli 1998 [bedrijf Y] opgericht (hierna: [Y]). Ook dit ledenkapitaal bestond uit 400 participaties. [broer van man] en [vrouw van broer] waren houder van respectievelijk 399 en 1 participatie(s) in het ledenkapitaal.
2.3.Belanghebbende en [Y] hielden 40% respectievelijk 60% van de aandelen in [bedrijf Z] Beheer B.V. (hierna: Beheer), welke vennootschap 100% van de aandelen hield in [bedrijf Z] B.V. (hierna: [bedrijf Z]). [bedrijf Z] exploiteerde een schoonmaakbedrijf, gevestigd [straatnaam] in [plaatsnaam], op welk adres Beheer ook was gevestigd. Het pand [straatnaam] is privé-eigendom van de broers [naam man] en [broer van man]. Het kantoorpersoneel was in dienst bij Beheer.
2.4.Belanghebbende was gevestigd aan de [straatnaam] te ’s-Hertogenbosch en vanaf november 2000 aan de [straatnaam] in [plaatsnaam]. Deze panden waren achtereenvolgens de woonhuizen van [naam man]. [naam man] was in loondienst bij belanghebbende. Belanghebbende belastte de loonkosten door aan Beheer.
2.5.[Y] was gevestigd aan de [straatnaam] in [plaatsnaam]. Dit pand is het woonhuis van [broer van man]. [broer van man] was in loondienst bij [Y]. [Y] belastte de loonkosten door aan Beheer. [Y] hield daarnaast alle aandelen in de besloten vennootschappen [A] B.V. en [B] B.V.
2.6.Over de periode 1999 tot en met 2002 is een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende, [Y], Beheer en [bedrijf Z]. De bevindingen zijn neergelegd in een controlerapport van 4 augustus 2005. De inspecteur heeft de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Belanghebbende, [Y], Beheer en [bedrijf Z] zijn op 18 januari 2006 bij rechterlijke uitspraak in staat van faillissement verklaard.
2.7.De naheffingsaanslag is berekend naar de volgende loonposten (correcties):
a)Investeringen in woning worden aangemerkt als loon (2 jaar) € 10.139
b)Kosten betaald door [bedrijf Z] worden aangemerkt als loon € 242
Totaalbedrag van de correcties (in aanmerking genomen loon) € 10.381
Gelijktijdig met de naheffingsaanslag heeft de inspecteur op grond van artikel 67f van de AWR een vergrijpboete opgelegd wegens grove schuld (correctie a) en opzet (correctie b) van in totaal € 1.923.
3.Geschil
3.1.In geschil is of de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd. Voor hetgeen partijen ter zitting hieraan hebben toegevoegd wordt verwezen naar het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.Beoordeling van het geschil
4.1.De gemachtigde heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat nog slechts in geschil zijn de correcties die de inspecteur in zijn verweerschrift als zodanig (vetgedrukt) heeft aangemerkt. Voor het onderhavige geval zijn dan de gehele naheffingsaanslag en de boetebeschikking in geschil.
De naheffingsaanslag
4.2.Met betrekking tot de correctie a) overweegt de rechtbank het volgende. Niet in geschil is dat de correcties uitgaven betreffen, die zijn gedaan ten behoeve van de woning van de heer [naam man] en mevrouw [naam vrouw] aan de [straatnaam] te [plaatsnaam]. De uitgaven zijn geactiveerd op de balans van belanghebbende.
4.3.De inspecteur heeft deze uitgaven aangemerkt als loon uit dienstbetrekking.
Belanghebbende heeft gesteld, dat deze uitgaven om zakelijke redenen zijn gedaan in verband met het regelmatig in de privé-woning van de participanten ontvangen van zakelijke relaties. Subsidiair heeft belanghebbende gesteld, dat de uitgaven door de inspecteur hadden moeten worden aangemerkt als winstuitdelingen, in plaats van als loonbetalingen.
4.4.De bewijslast met betrekking tot de onderhavige correcties loonbelasting ligt in beginsel bij de inspecteur. De inspecteur heeft onweersproken gesteld, dat de participanten in de hoedanigheid van bestuurder/werknemer reeds bestuurs- en onkostenvergoedingen ontvangen, alsmede een huurvergoeding voor de in de woning aanwezige werkkamer. Gelet hierop acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de onderliggende uitgaven zijn gedaan in verband met enig zakelijk belang van belanghebbende. Daarbij heeft belanghebbende geen stukken overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat deze uitgaven een zakelijk karakter hebben. Naar het oordeel van de rechtbank dienden de uitgaven derhalve het privé-belang van de participanten zelf in plaats van het zakelijke belang van belanghebbende.
4.5.De correctie b) betreft een factuur die is betaald door [bedrijf Z]. De factuur behoort tot de gedingstukken en betreft de aankoop bij [bedrijf W] te [plaatsnaam] van “diverse bedrijfskleding”. De inspecteur is van oordeel dat deze aankoop geen zakelijk karakter heeft, nu [bedrijf W] een dames- en herenmodezaak betreft met een eigen kinderafdeling. De inspecteur heeft de uitgaven aangemerkt als loonbetalingen aan [naam man] en [broer van man], ieder voor 50%. De door belanghebbende in de bezwaarfase overgelegde verklaring van een medewerker van [bedrijf W], waarin is opgenomen dat de betreffende aankoop bedrijfskleding betreft, toont een ander adres van [bedrijf W] dan de originele factuur. De tevens door belanghebbende overgelegde specificatie van de factuur, heeft eenzelfde factuurnummer en datum als de originele factuur. Voorts heeft de inspecteur onweersproken gesteld, dat de inkoop van bedrijfskleding normaliter verloopt via [K]. Een en ander in aanmerking nemende, is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur tegenover de gemotiveerde betwisting van belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat deze uitgave een zakelijk karakter ontbeert.
4.6.De inspecteur heeft deze bevoordelingen van de participanten aangemerkt als bevoordelingen in de hoedanigheid van werknemer en heeft loonbelasting nageheven. Ter zitting heeft de inspecteur aangegeven, dat dit standpunt het gevolg is van het feit dat er eerst vanaf 2002 een wettelijke grondslag aanwezig was om deze uitgaven in aanmerking te nemen als belaste winstuitdelingen uit aanmerkelijk belang in de inkomstenbelasting. Derhalve heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat sprake is van loon, welk standpunt tevens in de daaropvolgende gecontroleerde jaren is gehanteerd. De rechtbank acht niet aannemelijk dat belanghebbende de voordelen aan de participanten heeft doen toekomen in hun hoedanigheid van werknemer bij belanghebbende. Gesteld noch gebleken is dat de salarissen van de participanten lager waren dan gebruikelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat de bevoordelingen hun oorsprong vinden in het feit dat de heer en mevrouw [K] participeerden in belanghebbende. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking het antwoord van de inspecteur ter zitting, dat hij niet kan ontkennen dat de uitgaven wel zouden zijn aangemerkt als een winstuitdeling, indien sprake zou zijn geweest van een besloten vennootschap in plaats van een coöperatie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de correcties a) en b) dienen te vervallen. De naheffingsaanslag dient te worden vernietigd.
De boete
4.7.Nu op grond van het vorenstaande de naheffingsaanslag moet worden vernietigd vervalt tevens de grondslag voor het opleggen van de boete. De boetebeschikking dient derhalve eveneens te worden vernietigd.
4.8.Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en is beslist als hierna is vermeld.
5.Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep zelf kosten heeft gemaakt. De rechtbank leidt dit af uit de door de curator in de faillissementen van belanghebbende, [Y], Beheer en [bedrijf Z] verstrekte machtiging aan [naam] voor het voeren van de procedures, waarin is vermeld: “6. de kosten van de procedures worden door je cliënten gedragen zonder enige vorm van regres op de vennootschap voor wie ze worden gevoerd.”
6.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraken op bezwaar;
-vernietigt de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr A.A. den Hartog en mr. C.A.F.M. Stassen, rechters, en door de voorzitter en mr. E. Woltman, griffier ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 27 juli 2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.