Rechtbank Breda, 31-08-2009, ECLI:NL:RBBRE:2009:3152 ECLI:NL:RBBRE:2009:3153 BJ8976, 09/922
Rechtbank Breda, 31-08-2009, ECLI:NL:RBBRE:2009:3152 ECLI:NL:RBBRE:2009:3153 BJ8976, 09/922
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 31 augustus 2009
- Datum publicatie
- 1 oktober 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ8976
- Zaaknummer
- 09/922
Inhoudsindicatie
Schenkingsrecht
Belanghebbende heeft samengewoond met een inmiddels geliquideerde drugscrimineel (Y). Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag opgelegd in verband met een verkrijging van Y in verband met de aankoop van een woning in België. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur over een nieuw feit beschikte voor navordering. De rechtbank concludeert tot omkering van de bewijslast omdat belanghebbende onjuiste informatie heeft verstrekt. Belanghebbende heeft niet doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist was. De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op de verklaring van belanghebbende in samenhang bezien met de gedingstukken, geen sprake is geweest van een verrijking van belanghebbende en dat de inspecteur redelijkerwijze niet heeft kunnen concluderen dat sprake is geweest van een schenking. De navorderingsaanslag wordt vernietigd.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/922
Uitspraakdatum: 31 augustus 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiseres], wonende te [plaatsnaam] (België),
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant, kantoor ’s-Hertogenbosch,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
1.Ontstaan en loop van het geding
1.1.De inspecteur heeft met dagtekening 2 december 2008 aan belanghebbende voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag recht van schenking opgelegd ten bedrage € 554.043 wegens verkrijging uit een schenking ter waarde van € 910.000 van [Y] (aanslagnummer [nummer]).
1.2. Belanghebbende heeft hiertegen bij brief van 26 november 2008, bij de inspecteur ingekomen op 28 november 2008, bezwaar gemaakt.
1.3. Belanghebbende heeft bij brief van 27 februari 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar door de inspecteur. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.
1.4. De inspecteur heeft op 16 april 2009 uitspraak gedaan en de aanslag gehandhaafd.
1.5. Het beroep wordt, ingevolge artikel 6:20, lid 1 van de Awb, geacht mede te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar.
1.6. De inspecteur heeft de conceptuitspraak bij brief van 28 mei 2009 aan de rechtbank doen toekomen. Belanghebbende heeft bij brief van 29 mei 2009 stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2009 te Breda. Tijdens deze zitting zijn daarbij gezamenlijk behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 09/918, 09/919, 09/921, 09/922, 09/923, 09/166.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigden [namen], verbonden aan Jaeger Advocaten Belastingkundigen te Amsterdam, alsmede namens de inspecteur, [namen].
1.8. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. De inspecteur heeft zonder bezwaar van de wederpartij een aantal stukken overgelegd. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Belanghebbende, geboren [datum] 1969, is ongehuwd en moeder van een kind geboren op [datum] 2001. Belanghebbende heeft sinds februari 1998 geen eigen inkomen meer gehad. Daarvoor was zij in dienstbetrekking werkzaam.
2.2 Vanaf 8 april 1997 woont belanghebbende op het adres [adres] te [plaatsnaam]. Volgens het bevolkingsregister woonde belanghebbende daar van [datum] 1999 tot en met [datum] 2003 samen met [Y] (hierna [Y]). [Y] was gedurende de periode [datum] 1998 tot [datum] 2000 gedetineerd. Vanaf [datum] 1999 had [Y] regelmatig weekendverlof en van [datum] 1999 tot [datum] 2000 was [Y] thuis onder electronisch toezicht. Op [datum] 2000 is [Y] in vrijheid gesteld. In oktober 2000 is [Y] in preventieve hechtenis genomen.
2.3. Op [datum] 2003 is belanghebbende verhuisd naar het adres [adres] te [plaatsnaam] (België). [Y] heeft op [datum] 2003 het woonadres te [plaatsnaam] verlaten zonder een adres achter te laten.
2.4. In de maand september 1999 is door een onderzoeksteam van de Politie Haaglanden onderzoek gedaan naar een criminele organisatie die XTC pillen produceerde en verhandelde. In dat kader is een strafrechtelijk onderzoek geopend tegen [Y], waaruit is gebleken dat [Y] leiding gaf aan een criminele organisatie, welke zich onder andere bezighield met het vervaardigen en verkopen van XTC pillen. Op 20 juli 2001 is [Y], die op 24 oktober 2000 was aangehouden, door de Rechtbank te 's-Gravenhage schuldig bevonden aan een aantal strafbare feiten. In hoger beroep is [Y] op 12 april 2002 door het Gerechtshof te 's-Gravenhage eveneens schuldig bevonden aan een aantal strafbare feiten. [Y] heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. [Y] is op [datum] 2004 (voordat de Hoge Raad arrest had gewezen) geliquideerd te [plaatsnaam] (België).
2.5. Op 26 januari 2001 is door de rechter-commissaris machtiging verleend tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek (hierna: het sfo) tegen [Y] en belanghebbende. Uit het sfo is gebleken dat [Y] voorafgaand aan en tijdens het sfo samenwoonde met belanghebbende en dat belanghebbende geld van [Y] ontving voor haar uitgaven. De inspecteur heeft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 1999 en 2000 opgelegd waarbij de stortingen zijn aangemerkt als inkomsten uit andere arbeid. Deze aanslagen zijn door Hof ’s-Hertogenbosch bij uitspraken van 8 april 2008, nr. 06/00160 (1999) en 06/00161 (2000) vernietigd. Tegen deze uitspraken van het Hof is geen beroep in cassatie ingesteld. Op 23 november 2005 heeft de inspecteur dezelfde bedragen aangemerkt als schenkingen van [Y] aan belanghebbende en aanslagen schenkingsrecht opgelegd. Deze rechtbank heeft deze aanslagen bij uitspraken van 1 april 2009 vernietigd.
Artikel 47 AWR
2.6.1.De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 7 november 2005 informatie gevraagd teneinde te kunnen bepalen hoeveel belanghebbende in de jaren 2001 tot en met 2004 aan schenkingen heeft verkregen van [Y]. Daartoe vroeg hij om toezending van alle bank- en girobescheiden van rekeningen ten name van belanghebbende of waarvan zij medegerechtigd was, opgave van alle sieraden, personenauto’s en andere vermogensbestanddelen die [Y] aan haar had gegeven of ter beschikking gesteld en een kopie van het huurcontract van de woning te [plaatsnaam]. Tevens vroeg hij welke vermogensbestanddelen belanghebbende had gekregen in verband met het overlijden van [Y].
2.6.2.Belanghebbende heeft gereageerd bij brief van 16 november 2005. Daarin deelde zij, kort weergegeven, onder meer mee
-dat haars inziens geen sprake was van schenkingen;
-dat de bank- en girobescheiden bij huiszoekingen in beslag waren genomen en zich bij de belastingdienst en/of politie bevonden;
-dat de auto’s en sieraden zijn beschreven in het proces-verbaal van de in beslagname;
-dat zij niet over het huurcontract beschikte;
-dat zij in verband met het overlijden van [Y] geen enkel vermogensbestanddeel had ontvangen.
2.6.3.Bij brief van 28 november 2005 herhaalde de inspecteur het verzoek om bank- en giroafschriften, gaf hij een opsomming van de auto’s die ten name van belanghebbende of haar stiefmoeder stonden en verzocht hij om gegevens over de financiering van die auto’s, vroeg hij om alle bescheiden met betrekking tot de inrichting van de woning in [plaatsnaam], hoe belanghebbende vanaf 2001 in haar levensonderhoud voorzag en vroeg hij waarom belanghebbende een vordering had ingediend bij de notaris die de afwikkeling van de erfenis van de heer [X] verzorgde.
2.6.4.Bij brief van 27 december 2005 gaf belanghebbende aan dat andere medewerkers van de inspecteur reeds over de bank- en giroafschriften beschikten en over een dossier met uitgebreide correspondentie inzake de auto’s. Daarnaast verzocht belanghebbende aan te geven waarom zij informatie moest verstrekken over de huur, inboedel en haar inkomen in België, en waarop de informatie over de vordering op [X] was gestoeld.
2.6.5.Bij brief van 16 januari 2006 verwees de inspecteur naar het dossier over de auto’s, concludeerde hij dat de auto’s op naam van de stiefmoeder in feite van belanghebbende waren en dat het haast niet anders kon of belanghebbende had het geld daarvoor van [Y] gekregen. Hij vroeg nogmaals om bescheiden over de financiering van de inboedel, het huurcontract en informatie over het levensonderhoud. Bij brief van 23 januari 2006 zond de inspecteur aan belanghebbende de relevante bepalingen uit de Successiewet toe.
2.6.6.Bij brief van 1 februari 2006 weigerde belanghebbende informatie te verschaffen over de kosten van de inboedel en herhaalde zij dat van schenkingen geen sprake was. Voor de voorziening in het levensonderhoud verwees zij naar eerdere correspondentie.
2.6.7.Bij brief van 10 juli 2006 zond de inspecteur een brief aan de (nieuwe) gemachtigde van belanghebbende. Daarin schreef hij: “Aangezien u als nieuwe gemachtigde in deze zaak optreedt zal ik voor de laatste keer een opstelling maken van alle openstaande zaken en verzoek ik u de vragen te willen beantwoorden en de desbetreffende stukken te overleggen.” Vervolgens vroeg hij informatie over de stortingen op bankrekeningen in 1999 en 2000 (onderwerpen van de in 2.5. vermelde aanslagen recht van schenking), de financiering van de auto’s en van de inboedel, het huurcontract van de woning in België, hoe belanghebbende in haar levensonderhoud voorzag en informatie over een door belanghebbende opgerichte BV. Tevens gaf hij aan dat belanghebbende zich, volgens de officier van justitie, als schuldeiser bij de erfgenamen van [X] had gemeld.
2.6.8.Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief van 10 augustus 2006. Voor zover te dezen van belang gaf zij aan dat:
-de auto’s ten name van de stiefmoeder niet van belanghebbende waren;
-[Y] een auto op naam van belanghebbende had gezet maar dat feitelijk slechts sprake was van ter beschikking stellen;
-zij geen enkele aanspraak had op de inboedel in België;
-zij als anti-kraakwacht fungeerde voor de woning in België;
-de relevantie van de vraag over levensonderhoud niet duidelijk was;
-zij nooit een vordering had ingediend bij de erven [X].
2.6.9.Bij brief van 14 augustus 2006 vroeg de inspecteur om een verklaring van de eigenaar van de inboedel en van de woning. Tevens concludeerde hij dat niet was voldaan aan de verplichtingen om informatie te verschaffen omdat nog steeds werd geweigerd stukken over te leggen. Bij brief van 22 augustus 2006 vroeg hij belanghebbende nadere informatie over een door belanghebbende verkochte Mercedes met kenteken [kenteken].
2.6.10.Bij brief van 18 september 2006 gaf belanghebbende aan niet in staat te zijn de door de inspecteur gevraagde stukken inzake de inboedel, de woning en de auto’s over te leggen omdat zij daarover niet beschikte. Tevens vroeg zij naar de relevantie van de vragen over de verkochte Mercedes.
2.6.11.Bij brief van 24 augustus 2007 deelde de inspecteur belanghebbende onder meer mede dat hij in het kader van een internationaal rechtshulpverzoek stukken in België had ingezien, gaf hij een overzicht van zijn bevindingen, vroeg hij een groot aantal stukken en overzichten op over de jaren 1990 tot en met augustus 2007, informatie over buitenlandse vennootschappen en de gerechtigdheid van belanghebbende daarin, de aankoop van de woning te [plaatsnaam] en over de wijze waarop belanghebbende na het overlijden van [Y] in haar levensonderhoud had voorzien.
2.6.12.Bij brief van 14 september 2007 gaf belanghebbende aan met een inhoudelijke reactie op de vragen te willen wachten tot de stukken uit België bekend waren. Belanghebbende heeft met betrekking tot een aantal onderwerpen wel een toelichting gegeven.
2.6.13.Bij brief van 15 november 2007 heeft de inspecteur nadere toelichting verstrekt over de informatie uit België en belanghebbende voor de laatste maal in de gelegenheid gesteld de gevraagde informatie aan te leveren. Belanghebbende heeft geen nadere informatie verstrekt.
2.6.14In februari 2008 ontving belanghebbende aangiftebiljetten schenkingsrecht voor onder meer het onderhavige jaar. Bij brief van 19 februari 2008 heeft belanghebbende aangegeven wat zij uit de brieven van 16 januari 2006, 24 augustus 2007 en 15 november 2007 afleidde en welke schenkingen er volgens de inspecteur zouden zijn geweest en heeft zij de aangiftebiljetten ingevuld en ondertekend geretourneerd met een toelichting dat van schenkingen geen sprake was.
Woning te [plaatsnaam] (Belgie)
2.7.De woning [adres] te [plaatsnaam] (België, verder: de woning) is op 6 januari 2003 gekocht door [N], een vennootschap naar Engels recht, voor € 1.007.115.
2.8.Op 9 november 2005 heeft belanghebbende tegen de Federale politie te Hasselt (België) onder meer het volgende verklaard:
In ieder geval is het zo dat beide gebroeders [F] er belang bij hadden om [Y] te laten doodschieten, meer bepaald aangaande het eigendomsrecht van de villa (…) te [plaatsnaam] (….). Indien ik geen verklaring omtrent de wijze van aankoop van de villa zou afleggen ben ik ervan overtuigd dat ik de villa zal kwijtraken. (…)
In verband met de omstandigheden waarin de villa [adres] te [plaatsnaam] werd aangekocht verklaar ik het volgende.
De villa werd aangekocht met geld afkomstig van een gedane verkoop van gronden in 2000 aan de heer [D] (…). Deze [D] kocht in de loop van 2000 namelijk van mij percelen grond die gelegen waren in [plaatsnaam] en te [plaatsnaam]. (…) Er werd omgerekend 2 miljoen Nederlandse Gulden betaald voor aankoop van deze gronden. De gronden zelf waren mijn eigendom. Zij stonden op naam van 2 vennootschappen of maatschappijen, waarvan één de naam [K], betrof. Het betrof voor zover ik mijn herinner een Zwitserse vennootschap. Ik had de gronden op mijn beurt midden jaren ’90 van [Y] bekomen. (…)
Gezien [Y] in de periode van de verkoop van deze gronden opnieuw problemen had met de Nederlandse justitie en ik als partner van [Y] in Nederland eveneens aan hem werd gelinkt, werden door [Y] de nodige schikkingen genomen om het geld na de verkoop van de gronden te laten vastzetten, volgens mij in Zwitserland. (…)
Gezien de problemen met justitie in Nederland en de bestaande goede relatie op dat moment tussen [Y] en de broers [F] [broer 1] en [broer 2] (…) werd door [Y] op [broer 2] en [broer 1] beroep gedaan om dat te regelen.
Door de broers [F] werd dan een relatie van hun in Zwitserland gecontacteerd (…). Door deze (…) werd (…) het nodige gedaan zodat de villa op naam van de Engelse vennootschap of holding [N] werd aangekocht met mijn geld. (…) In ieder geval was het dus zo dat de bezitter van de aandelen van de holding [N] logischerwijze ook eigenaar is van de villa. Na aankoop van de villa werden noch [Y] of ik via de broers [F] in het bezit gesteld van deze aandelen. (…) Bij aanvang verzoende [Y] zich hiermee temeer omat hij beide broers vertrouwde. Volgens [Y] was het allemaal netjes geregeld op die manier. Eveneens werd er toen een soort huurovereenkomst opgesteld tussen [N] en mijn persoon waardoor ik in feite gratis tot eind 2004 in de villa mocht blijven wonen.. (…) Ik weet pertinent zeker dat [Y] ten overstaan van [broer 1] en [broer 2] de druk enorm had opgevoerd om de aandelen in ons bezit te krijgen. Nooit hebben [Y] of ik echter de aandelen in handen gehad. Ik weet ook niet waar zich de aandelen thans bevinden. (...) Ik verklaar u nogmaals dat ik tot op de dag van vandaag de aandelen van [N] niet in mijn bezit heb gekregen en dat ik ook niet weet waar deze zich bevinden. Samengevat komt het er op neer dat (…) nog steeds over de aandelen beschikken van [N] waardoor zij het recht van eigendom van de villa kunnen opeisen.
(…)
Tevens kan nog een ander belangrijk gebeuren een rol hebben gespeeld in de dood van [Y]. Enkele dagen na de begrafenis van [Y] werd ik op verzoek van de advocaat van [Y], met name [M], op diens kantoor in Rotterdam uitgenodigd. (…) Ik verklaar u uitdrukkelijk dat ik tot op de dag van het gesprek (…) nooit iets had gehoord van één of andere lening tussen [Y] en [X]. (...) Enkele weken later (…). Ik werd toen in het bezit gesteld van het originele document aangaande een leningsovereenkomst tussen [Y] en [X]. Wat later, na de moord op [X], ben ik op zekere dag (…) naar het kantoor gereden van [broer X], de broer van [X]. (…) Ik heb het origineel van dit document nog in mijn bezit. Ik weet echter niet wat ik ermee moet aanvangen. (...)
2.9 Blijkens een proces-verbaal van de Gerechtelijke dienst te Hasselt (België) heeft [broer Y], broer van [Y], op 16 februari 2006 onder meer het volgende verklaard:
Wel was ik ervan op de hoogte dat mijn broer via tussenkomst van (…) de aankoop van de villa te [plaatsnaam], [adres] had geregeld. (…) Het was de bedoeling dat [Y] dan achteraf het eigendomsrecht van de villa op naam van hem en [eiseres] (belanghebbende) zou laten overzetten, of aan een rechtspersoon aan hen gekoppeld. (…) In ieder geval had [Y] mij (…) gevraagd om in Zwitserland (…) een som geld te gaan ophalen. Volgens [Y] mij vertelde hadden hij en [eiseres] blijkbaar vennootschappen verkocht (...) Dat geld diende om de aankoop van de villa in [plaatsnaam] te bekostigen. (…) Ik wens dus uitdrukkelijk te verklaren dat de woning in [plaatsnaam] wel degelijk werd aangekocht met geld van [Y] en [eiseres].
2.10.Blijkens een bevel tot dagvaarding zijn in januari 2008 [broer F 1], [broer F 2], [G] en [H] door het parket van de procureur des konings te België gedagvaard te verschijnen voor de rechtbank te Turnhout vanwege deelname aan een criminele organisatie en - onder meer - het valselijk opmaken van de akte tot aankoop van de woning door [N] teneinde de niet-legale oorsprong van de betaalde koopprijs te verhullen.
2.11.De gebroeders [F] zijn opgenomen in een getuigenbeschermingsprogramma in verband met het proces tegen [Z].
2.12.Ten tijde van de mondelinge behandeling woonde belanghebbende nog steeds in de woning.
2.13.Aan belanghebbende zijn de volgende navorderingsaanslagen schenkingsrecht opgelegd die tijdens het onderzoek ter zitting gezamenlijk zijn behandeld:
Jaar Bedrag en rechtsgrond van de aanslag
1990: € 96.510 wegens verkrijging van het pand in [plaatsnaam]
1991: € 44.382 wegens verkrijging van de grond in [plaatsnaam]
1998: € 15.602 wegens verkrijging van een Mercedes
2001: € 554.043 wegens verkrijging van de woning
2003: € 24.599 wegens verkrijging van een Mercedes
2004: € 1.612.515 wegens verkrijging van de vordering op [X]
3. Geschil
3.1. In geschil is
-of sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt;
-of belanghebbende heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 47 AWR en zoniet, of dat leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast;
-of de navorderingsaanslag voor het jaar 2001 terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
3.2.Belanghebbende beantwoordt de eerste en derde vraag ontkennend en stelt dat zij aan de verplichtingen ex artikel 47 AWR heeft voldaan. De inspecteur is de tegengestelde mening toegedaan.
3.3.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daar ter zitting aan hebben toegevoegd verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de navorderingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Nieuw feit
4.1.De termijn voor het opleggen van een primitieve aanslag verliep drie jaren nadat het overlijden van [Y] ter kennis van de inspecteur is gekomen. Tussen partijen is klaarblijkelijk niet in geschil dat dat uiterlijk op 26 april 2004 is gebeurd. De aanslagtermijn verliep dan op 25 april 2007.
4.2.Vaststaat dat de inspecteur in augustus 2007 op grond van het rechtshulpverzoek in België inzage heeft gehad in het onder 2.8 vermelde proces-verbaal. Daarin verklaart belanghebbende over de aankoop van de woning, en daaruit blijkt dat die aankoop via [N] werd geleid maar dat de betaling van belanghebbende en [Y] kwam. Naar het oordeel van de rechtbank is de inhoud van het proces-verbaal een nieuw feit dat, indien daaruit kan worden afgeleid dat van een schenking sprake is geweest, navordering zou rechtvaardigen.
Bewijslast
4.3.De inspecteur heeft aangenomen dat sprake is geweest van een schenking door de aankoop van de woning in 2001. In zijn brieven van 7 november 2005, 28 november 2005, 16 januari 2006 en 10 juli 2006 heeft de inspecteur expliciet vragen gesteld over de woning c.q. de huurovereenkomst daarvan. Belanghebbende heeft gezegd niet over een huurovereenkomst te beschikken. Over de werkelijke gang van zaken rond de aankoop van de woning en de perikelen met de gebroeders [F] heeft zij geen informatie verstrekt.
4.4.Naar het oordeel van de rechtbank was de vraagstelling van de inspecteur over de woning zo ruim en duidelijk geformuleerd, dat belanghebbende als antwoord daarop alle haar bekende informatie over de woning had moeten verstrekken en dat zij, door dat niet te doen, in strijd heeft gehandeld met de verplichtingen van artikel 47 AWR.
4.5.Artikel 27 e AWR bepaalt dat de rechtbank het beroep ongegrond verklaart indien niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 AWR, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. De rechtbank is van oordeel dat deze (zware) sanctie op het niet voldoen aan de inlichtingenplicht in dit geval gerechtvaardigd is nu belanghebbende als enige uitsluitsel kon geven over de gebeurtenissen rond deze aankoop.
4.6.Naar het oordeel van de rechtbank is met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, niet gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist was.
4.7.Alsdan moet de rechtbank nog beoordelen of de inspecteur de aanslag in redelijkheid kon vaststellen zoals hij heeft gedaan.
4.8.Voor het aannemen van een schenking dient aan de volgende eisen te zijn voldaan: verarming van de schenker, verrijking van de begiftigde en een bevoordelingsbedoeling.
4.9.De rechtbank vindt in de stukken noch in hetgeen ter zitting is gesteld enig aanknopingspunt voor de conclusie dat [Y] in 2001 iets in verband met de aankoop van de woning aan belanghebbende heeft geschonken. Uit de verklaring van belanghebbende blijkt wel dat een gezamenlijke aankoop voor haar en [Y] door de gebroeders [F] via [N] in de bedoeling lag, maar tevens dat dat blijkbaar niet de intentie was van de gebroeders [F]. Uit de verklaring van belanghebbende, uit de verklaring van de broer van [Y] of uit de stukken is op geen enkele wijze af te leiden dat belanghebbende in 2001 op enigerlei wijze is verrijkt. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur redelijkerwijze niet heeft kunnen concluderen dat in onderhavig jaar sprake is geweest van een schenking van (een deel van) de woning.
4.10.Nu geen sprake is geweest van een schenking door [Y] aan belanghebbende is het beroep gegrond en moeten de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag worden vernietigd.
5. Proceskosten
5.1. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De zaken met de procedurenummers 09/918, 09/919, 09/921, 09/922, 09/923 en 09/166 beschouwt de rechtbank als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van de normen in dit Besluit. De vergoeding wordt dan bepaald op € 161 voor de bezwaarfase (bezwaarschrift ) plus € 644 voor de beroepsfase (beroepschrift en mondelinge behandeling) maal factor 1,5 wegens meer dan drie samenhangende zaken met toepassing van factor 1 wegens de moeilijkheidsgraad van de zaak. De totale vergoeding is dan
€ 1.207,50 waarvan 1/6e deel of € 201,25 betrekking heeft op deze zaak.
6. Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar, alsmede de navorderingsaanslag;
-gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt; en
-veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van € 201,25 proceskosten en wijst de Staat aan als rechtspersoon die dit bedrag moet voldoen.
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers- van Dooren, voorzitter, mr. M.L. Weerkamp en prof.mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Es-Hinnen, griffier. De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 4 september 2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.