Home

Rechtbank Breda, 31-08-2009, BJ9063, 09/921

Rechtbank Breda, 31-08-2009, BJ9063, 09/921

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
31 augustus 2009
Datum publicatie
1 oktober 2009
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ9063
Zaaknummer
09/921

Inhoudsindicatie

Schenkingsrecht

Belanghebbende heeft samengewoond met een inmiddels geliquideerde drugscrimineel (Y). Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag opgelegd wegens de verkrijging van een auto van Y. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur binnen de gewone aanslagtermijn alle tijd had om een aanslag schenkingsrecht op te leggen en dat een nieuw feit dat navordering zou rechtvaardigen, ontbreekt. De navorderingsaanslag wordt vernietigd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/921

Uitspraakdatum: 31 augustus 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[eiseres], wonende te [plaatsnaam] (België),

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant, kantoor ’s-Hertogenbosch,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.De inspecteur heeft met dagtekening 2 december 2008 aan belanghebbende voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag recht van schenking opgelegd ten bedrage € 15.602 wegens verkrijging uit een schenking ter waarde van € 36.302 van[Y] (aanslagnummer [nummer]).

1.2. Belanghebbende heeft hiertegen bij brief van 26 november 2008, bij de inspecteur ingekomen op 28 november 2008, bezwaar gemaakt.

1.3. Belanghebbende heeft bij brief van 27 februari 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar door de inspecteur. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.

1.4. De inspecteur heeft op 7 mei 2009 uitspraak gedaan en de aanslag gehandhaafd.

1.5. Het beroep wordt, ingevolge artikel 6:20, lid 1 van de Awb, geacht mede te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar.

1.6. De inspecteur heeft de conceptuitspraak bij brief van 28 mei 2009 aan de rechtbank doen toekomen. Belanghebbende heeft bij brief van 29 mei 2009 stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2009 te Breda. Tijdens deze zitting zijn daarbij gezamenlijk behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 09/918, 09/919, 09/921, 09/922, 09/923, 09/166.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigden [namen], verbonden aan Jaeger Advocaten Belastingkundigen te Amsterdam, alsmede namens de inspecteur, [namen].

1.8. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. De inspecteur heeft zonder bezwaar van de wederpartij een aantal stukken overgelegd. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Belanghebbende, geboren [datum] 1969, is ongehuwd en moeder van een kind geboren op [datum] 2001. Belanghebbende heeft sinds februari 1998 geen eigen inkomen meer gehad. Daarvoor was zij in dienstbetrekking werkzaam.

2.2 Vanaf 8 april 1997 woont belanghebbende op het adres [adres] te [plaatsnaam]. Volgens het bevolkingsregister woonde belanghebbende daar van [datum] 1999 tot en met [datum] 2003 samen met [Y] (hierna [Y]). [Y] was gedurende de periode [datum] 1998 tot [datum] 2000 gedetineerd. Vanaf [datum] 1999 had [Y] regelmatig weekendverlof en van [datum] 1999 tot [datum] 2000 was [Y] thuis onder electronisch toezicht. Op [datum] 2000 is [Y] in vrijheid gesteld. In [maand] 2000 is [Y] in preventieve hechtenis genomen.

2.3. Op [datum] 2003 is belanghebbende verhuisd naar het adres [adres] te [plaatsnaam] (België). [Y] heeft op [datum] 2003 het woonadres te [plaatsnaam] verlaten zonder een adres achter te laten.

2.4. In de maand september 1999 is door een onderzoeksteam van de Politie Haaglanden onderzoek gedaan naar een criminele organisatie die XTC pillen produceerde en verhandelde. In dat kader is een strafrechtelijk onderzoek geopend tegen [Y], waaruit is gebleken dat [Y] leiding gaf aan een criminele organisatie, welke zich onder andere bezighield met het vervaardigen en verkopen van XTC pillen. Op 20 juli 2001 is [Y], die op 24 oktober 2000 was aangehouden, door de Rechtbank te 's-Gravenhage schuldig bevonden aan een aantal strafbare feiten. In hoger beroep is [Y] op 12 april 2002 door het Gerechtshof te 's-Gravenhage eveneens schuldig bevonden aan een aantal strafbare feiten. [Y] heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. [Y] is op [datum] 2004 (voordat de Hoge Raad arrest had gewezen) geliquideerd te [plaatsnaam] (België).

2.5. Op 26 januari 2001 is door de rechter-commissaris machtiging verleend tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek (hierna: het sfo) tegen [Y] en belanghebbende. Uit het sfo is gebleken dat [Y] voorafgaand aan en tijdens het sfo samenwoonde met belanghebbende en dat belanghebbende geld van [Y] ontving voor haar uitgaven. De inspecteur heeft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 1999 en 2000 opgelegd waarbij de stortingen zijn aangemerkt als inkomsten uit andere arbeid. Deze aanslagen zijn door Hof ’s-Hertogenbosch bij uitspraken van 8 april 2008, nr. 06/00160 (1999) en 06/00161 (2000) vernietigd. Tegen deze uitspraken van het Hof is geen beroep in cassatie ingesteld. Op 23 november 2005 heeft de inspecteur dezelfde bedragen aangemerkt als schenkingen van [Y] aan belanghebbende en aanslagen schenkingsrecht opgelegd. Deze rechtbank heeft deze aanslagen bij uitspraken van 1 april 2009 vernietigd.

Artikel 47 AWR

2.6.1.De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 7 november 2005 informatie gevraagd teneinde te kunnen bepalen hoeveel belanghebbende in de jaren 2001 tot en met 2004 aan schenkingen heeft verkregen van [Y]. Daartoe vroeg hij om toezending van alle bank- en girobescheiden van rekeningen ten name van belanghebbende of waarvan zij medegerechtigd was, opgave van alle sieraden, personenauto’s en andere vermogensbestanddelen die [Y] aan haar had gegeven of ter beschikking gesteld en een kopie van het huurcontract van de woning te [plaatsnaam]. Tevens vroeg hij welke vermogensbestanddelen belanghebbende had gekregen in verband met het overlijden van [Y].

2.6.2.Belanghebbende heeft gereageerd bij brief van 16 november 2005. Daarin deelde zij, kort weergegeven, onder meer mee

-dat haars inziens geen sprake was van schenkingen;

-dat de bank- en girobescheiden bij huiszoekingen in beslag waren genomen en zich bij de belastingdienst en/of politie bevonden;

-dat de auto’s en sieraden zijn beschreven in het proces-verbaal van de in beslagname;

-dat zij niet over het huurcontract beschikte;

-dat zij in verband met het overlijden van [Y] geen enkel vermogensbestanddeel had ontvangen.

2.6.3.Bij brief van 28 november 2005 herhaalde de inspecteur het verzoek om bank- en giroafschriften, gaf hij een opsomming van de auto’s die ten name van belanghebbende of haar stiefmoeder stonden en verzocht hij om gegevens over de financiering van die auto’s, vroeg hij om alle bescheiden met betrekking tot de inrichting van de woning in [plaatsnaam], hoe belanghebbende vanaf 2001 in haar levensonderhoud voorzag en vroeg hij waarom belanghebbende een vordering had ingediend bij de notaris die de afwikkeling van de erfenis van de heer [X] verzorgde.

2.6.4.Bij brief van 27 december 2005 gaf belanghebbende aan dat andere medewerkers van de inspecteur reeds over de bank- en giroafschriften beschikte en over een dossier met uitgebreide correspondentie inzake de auto’s. Daarnaast verzocht belanghebbende aan te geven waarom zij informatie moest verstrekken over de huur, inboedel en haar inkomen in België, en waarop de informatie over de vordering op [X] was gestoeld.

2.6.5.Bij brief van 16 januari 2006 verwees de inspecteur naar het dossier over de auto’s, concludeerde hij dat de auto’s op naam van de stiefmoeder in feite van belanghebbende waren en dat het haast niet anders kon of belanghebbende had het geld daarvoor van [Y] gekregen. Hij vroeg nogmaals om bescheiden over de financiering van de inboedel, het huurcontract en informatie over het levensonderhoud. Bij brief van 23 januari 2006 zond de inspecteur aan belanghebbende de relevante bepalingen uit de Successiewet toe.

2.6.6.Bij brief van 1 februari 2006 weigerde belanghebbende informatie te verschaffen over de kosten van de inboedel en herhaalde zij dat van schenkingen geen sprake was. Voor de voorziening in het levensonderhoud verwees zij naar eerdere correspondentie.

2.6.7.Bij brief van 10 juli 2006 zond de inspecteur een brief aan de (nieuwe) gemachtigde van belanghebbende. Daarin schreef hij: “Aangezien u als nieuwe gemachtigde in deze zaak optreedt zal ik voor de laatste keer een opstelling maken van alle openstaande zaken en verzoek ik u de vragen te willen beantwoorden en de desbetreffende stukken te overleggen.” Vervolgens vroeg hij informatie over de stortingen op bankrekeningen in 1999 en 2000 (onderwerpen van de in 2.5. vermelde aanslagen recht van schenking), de financiering van de auto’s en van de inboedel, het huurcontract van de woning in België, hoe belanghebbende in haar levensonderhoud voorzag en informatie over een door belanghebbende opgerichte BV. Tevens gaf hij aan dat belanghebbende zich, volgens de officier van justitie, als schuldeiser bij de erfgenamen van [X] had gemeld.

2.6.8.Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief van 10 augustus 2006. Voor zover te dezen van belang gaf zij aan dat:

-de auto’s ten name van de stiefmoeder niet van belanghebbende waren;

-[Y] een auto op naam van belanghebbende had gezet maar dat feitelijk slechts sprake was van ter beschikking stellen;

-zij geen enkele aanspraak had op de inboedel in België;

-zij als anti-kraakwacht fungeerde voor de woning in België;

-de relevantie van de vraag over levensonderhoud niet duidelijk was;

-zij nooit een vordering had ingediend bij de erven [X].

2.6.9.Bij brief van 14 augustus 2006 vroeg de inspecteur om een verklaring van de eigenaar van de inboedel en van de woning. Tevens concludeerde hij dat niet was voldaan aan de verplichtingen om informatie te verschaffen omdat nog steeds werd geweigerd stukken over te leggen. Bij brief van 22 augustus 2006 vroeg hij belanghebbende nadere informatie over een door belanghebbende verkochte Mercedes met kenteken [kenteken].

2.6.10.Bij brief van 18 september 2006 gaf belanghebbende aan niet in staat te zijn de door de inspecteur gevraagde stukken inzake de inboedel, de woning en de auto’s over te leggen omdat zij daarover niet beschikte. Tevens vroeg zij naar de relevantie van de vragen over de verkochte Mercedes.

2.6.11.Bij brief van 24 augustus 2007 deelde de inspecteur belanghebbende onder meer mede dat hij in het kader van een internationaal rechtshulpverzoek stukken in België had ingezien, gaf hij een overzicht van zijn bevindingen, vroeg hij een groot aantal stukken en overzichten op over de jaren 1990 tot en met augustus 2007, informatie over buitenlandse vennootschappen en de gerechtigdheid van belanghebbende daarin en over de wijze waarop belanghebbende na het overlijden van [Y] in haar levensonderhoud had voorzien.

2.6.12.Bij brief van 14 september 2007 gaf belanghebbende aan met een inhoudelijke reactie op de vragen te willen wachten tot de stukken uit België bekend waren. Belanghebbende heeft met betrekking tot een aantal onderwerpen wel een toelichting gegeven.

2.6.13.Bij brief van 15 november 2007 heeft de inspecteur nadere toelichting verstrekt over de informatie uit België en belanghebbende voor de laatste maal in de gelegenheid gesteld de gevraagde informatie aan te leveren. Belanghebbende heeft geen nadere informatie verstrekt.

2.6.14In februari 2008 ontving belanghebbende aangiftebiljetten schenkingsrecht voor onder meer het onderhavige jaar. Bij brief van 19 februari 2008 heeft belanghebbende aangegeven wat zij uit de brieven van 16 januari 2006, 24 augustus 2007 en 15 november 2007 afleidde en welke schenkingen er volgens de inspecteur zouden zijn geweest en heeft zij de aangiftebiljetten ingevuld en ondertekend geretourneerd met een toelichting dat van schenkingen geen sprake was.

Mercedes met het kenteken [kenteken]

2.7.Tot de stukken behoort een koopcontract van [Q] van 30 augustus 2000 inzake de aankoop van een BMW Cabrio ter waarde van ƒ 156.933,50 waarbij de Mercedes met het kenteken [kenteken] (verder: de Mercedes) zou worden ingeruild tegen een waarde van ƒ 80.000. Als naam van de koper werd de naam van belanghebbende genoemd. Ook het taxatierapport ten behoeve van de inruil is opgemaakt op naam van belanghebbende. Tot de stukken behoort een verklaring van [J], verkoper bij [Q], van 30 november 2000 waarin hij aan de Politie Haaglanden heeft verklaard dat de Mercedes niet is ingeruild omdat belanghebbende deze auto zelf had verkocht.

2.8.Tot de stukken behoort eveneens een onderzoeksrapport van de Belastingdienst over een aantal auto’s. Uit dit rapport blijkt:

- dat de Mercedes op naam stond van mevrouw [naam] (moeder van belanghebbende);

- dat deze auto verzekerd is geweest op polisnummer [nummer] bij Stad Rotterdam ten name van belanghebbende;

- dat belanghebbende de verzekeringspremies, de motorrijtuigenbelasting en bekeuringen heeft betaald.

2.9.Aan belanghebbende zijn de volgende navorderingsaanslagen schenkingsrecht opgelegd die tijdens het onderzoek ter zitting gezamenlijk zijn behandeld:

Jaar Bedrag en rechtsgrond van de aanslag

1990: € 96.510 wegens verkrijging van het pand in [plaatsnaam]

1991: € 44.382 wegens verkrijging van de grond in [plaatsnaam]

1998: € 15.602 wegens verkrijging van de Mercedes

2001: € 554.043 wegens verkrijging van de woning in [plaatsnaam]

2003: € 24.599 wegens verkrijging van een Mercedes met het kenteken [kenteken]

2004: € 1.612.515 wegens verkrijging van de vordering op [X]

3. Geschil

3.1. In geschil is

- of sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt;

-of belanghebbende heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 47 AWR en zoniet, of dat leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast;

-of de navorderingsaanslag voor het jaar 1998 terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

3.2.Belanghebbende beantwoordt de eerste en derde vraag ontkennend en stelt dat zij aan de verplichtingen ex artikel 47 AWR heeft voldaan. De inspecteur is de tegengestelde mening toegedaan.

3.3.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daar ter zitting aan hebben toegevoegd verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de navorderingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

Nieuw feit

4.1.De termijn voor het opleggen van een primitieve aanslag verliep drie jaren nadat het overlijden van [Y] ter kennis van de inspecteur is gekomen. Tussen partijen is klaarblijkelijk niet in geschil dat dat uiterlijk op 26 april 2004 is gebeurd. De aanslagtermijn verliep dan op 25 april 2007.

4.2.De inspecteur heeft in de onder 2.6.3. vermelde brief van 28 november 2005 en in de onder 2.6.5. vermelde brief van 16 januari 2006 aan belanghebbende medegedeeld dat uit onderzoek was gebleken dat belanghebbende onder meer de Mercedes gedurende de periode van 17 juni 1998 tot en met 26 september 2000 op naam van haar stiefmoeder had gezet maar dat na onderzoek is vastgesteld dat deze auto eigendom was van belanghebbende. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur gevraagd op welke wijze de aankoop van deze auto was gefinancierd en vermeld dat het geld ervoor van [Y] afkomstig moest zijn.

4.3.Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit hetgeen in 4.2 is overwogen dat de inspecteur al in november 2005 was gebleken dat deMercedes eigendom was van belanghebbende. De inspecteur had ter behoud van rechten de aanslag dan ook al uiterlijk op 25 april 2007 kunnen opleggen. Niet aannemelijk is dat de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag beschikte over meer of andere gegevens over de Mercedes dan hetgeen hij al in november 2005 aan belanghebbende heeft meegedeeld. Voor zover de inspecteur heeft bedoeld te stellen dat hij in verband met het rechtshulpverzoek in België pas in augustus 2007 inzage heeft gekregen in het onder 2.8 vermelde proces-verbaal en dat hij daarmee over een nieuw feit beschikt, wordt dit door de rechtbank verworpen, nu in dit proces-verbaal niets staat over de Mercedes.

4.4.Al het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag moeten worden vernietigd.

5. Proceskosten

5.1. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De zaken met de procedurenummers 09/918, 09/919, 09/921, 09/922, 09/923 en 09/166 beschouwt de rechtbank als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van de normen in dit Besluit. De vergoeding wordt dan bepaald op € 161 voor de bezwaarfase (bezwaarschrift) plus € 644 voor de beroepsfase (beroepschrift en mondelinge behandeling) maal factor 1,5 wegens meer dan drie samenhangende zaken met toepassing van factor 1 wegens de moeilijkheidsgraad van de zaak. De totale vergoeding is dan € 1.207,50 waarvan 1/6e deel of € 201,25 betrekking heeft op deze zaak.

6. Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar, alsmede de navorderingsaanslag;

-gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt; en

-veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van € 201,25 proceskosten en wijst de Staat aan als rechtspersoon die dit bedrag moet voldoen.

Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers- van Dooren, voorzitter, mr. M.L. Weerkamp en en prof.mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Es-Hinnen, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2009.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 4 september 2009

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.