Rechtbank Breda, 28-09-2009, ECLI:NL:RBBRE:2009:3336 ECLI:NL:RBBRE:2009:3337 BJ9669, 09/2547
Rechtbank Breda, 28-09-2009, ECLI:NL:RBBRE:2009:3336 ECLI:NL:RBBRE:2009:3337 BJ9669, 09/2547
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 28 september 2009
- Datum publicatie
- 13 oktober 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ9669
- Zaaknummer
- 09/2547
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting.
Woningcorporatie bouwt een complex van 6 woningen en verhuurt dat aan een zorginstelling die de woningen doorverhuurt aan clienten. Is bij de oplevering van het complex omzetbelasting verschuldigd (art. 3.3.b Wet OB, integratieheffing)? Beroep op Mededeling 26. Naar het oordeel van de rechtbank dient Mededeling 26 zo te worden uitgelegd dat de situatie waarin een woningcorporatie woningen verhuurt aan een zorginstelling en waarbij is overeengekomen dat die zorginstelling de woningen doorverhuurt aan personen die zorg behoeven terwijl die personen, binnen de doelstelling van de woningcorporatie, ook zonder tussenkomst van de zorginstelling voor huisvesting door de corporatie in aanmerking zouden komen, op één lijn wordt gesteld met rechtstreekse verhuur door de corporatie aan die huurders. De rechtbank is van oordeel dat het daarbij geen verschil mag maken of één woningen of meerdere woningen als complex worden verhuurd, nu beide gevallen op één lijn zijn te stellen binnen de sociale context waarvoor Mededeling 26 is bedoeld en waarin zowel de woningcorporatie als de zorginstelling werken. Nu die situatie zich hier voor doet is belanghebbende geen integratiehefffing verschuldigd.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/2547
Uitspraakdatum: 28 september 2009
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiseres], gevestigd te Bergen op Zoom,
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Zuidwest/kantoor Roosendaal,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 11 mei 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen tegen de door haar over het tijdvak 1 september 2008 tot en met 30 september 2008 op aangifte voldane omzetbelasting.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2009 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende in de persoon van de financieel manager [naam], vergezeld van haar gemachtigde [naam], verbonden aan Deloitte Belastingadviseurs BV te ’s-Gravenhage, alsmede namens de inspecteur, [naam]. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-verleent teruggave van € 71.732;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 805, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
-gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 297 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende, een woningcorporatie, heeft aan de [adres] te [plaatsnaam] een onroerende zaak verworven. Het pand dat hierop stond, is gesloopt en belanghebbende heeft een nieuw gebouw met 6 appartementen en 6 parkeerplaatsen (hierna: het complex) gerealiseerd. De appartementen kwalificeren als woningen. Belanghebbende heeft geen voorbelasting in aftrek gebracht ter zake van de bouw van het complex.
2.2.Het complex is verhuurd aan stichting [naam stichting] ([naam stichting]), die de woningen verhuurt aan personen die zelfstandig wonen, maar in beperkte mate ondersteuning behoeven (de huurders). Die ondersteuning wordt verstrekt door personeel van [naam stichting] vanuit een woonvoorziening in de directe omgeving.
2.3.Belanghebbende heeft op 26 juni 2008 overleg gevoerd over het achterwege laten van de integratieheffing (artikel 3, lid 3, onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968, hierna: wet OB) voor de gepleegde nieuwbouw. Afgesproken is dat belanghebbende de integratieheffing zou opnemen in de aangifte en bezwaar zou maken. Belanghebbende heeft op de aangifte over september 2008 € 172.900 omzetbelasting betaald, waarvan € 71.732 betrekking had op de integratieheffing voor het complex. Tegen de voldoening op aangifte is bezwaar ingediend.
2.4. In geschil is het antwoord op de vraag of de regeling van artikel 3, derde lid, onderdeel b, van de Wet OB van toepassing is. Belanghebbende heeft onder meer een beroep gedaan op het Besluit van van de Staatssecretaris van Financiën van 30 november 1994, nr. VB 94/3619 (Mededeling 26).
2.5.Mededeling 26, onder meer gepubliceerd in V-N 1994, blz. 3873 e.v., luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
Ҥ 1. Inleiding
Woningcorporaties, gemeentelijke woningbedrijven, pensioenfondsen en dergelijke instellingen, die ingevolge artikel 11, lid 1, onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de wet) vrijstelling van die belasting genieten ter zake van de verhuur van woningen, zijn ingevolge artikel 3, lid 1, onderdeel h, van de wet omzetbelasting verschuldigd over het bedrag exclusief omzetbelasting dat voor de in hun opdracht op door hen ter beschikking gestelde grond gebouwde woningen zou moeten worden betaald, indien zij op het tijdstip van de levering zouden worden voortgebracht in de toestand waarin zij zich op dat tijdstip bevinden. (...).
§ 2. Achterwege laten van integratieheffing
Ik keur goed dat woningcorporaties, gemeentelijke woningbedrijven, pensioenfondsen en dergelijke instellingen ten aanzien van de verhuur van de door hen of in hun opdracht gebouwde woningen de toepassing van artikel 3, lid 1, onderdeel h, van de wet achterwege laten, indien wordt afgezien van het recht, de omzetbelasting die betrekking heeft op de aankoop van de grond en de bouw van de woningen in aftrek te brengen. In dit verband dienen onder "dergelijke instellingen" te worden verstaan lichamen die zonder winstoogmerk en met het oog op een sociale doelstelling woningen verhuren.(...).
De faciliteit is uitsluitend van toepassing op de verhuurde woningen. Dit brengt onder meer mede, dat artikel 3, lid 1, onderdeel h, van de wet niet buiten toepassing kan blijven voor zover de betreffende zaak wordt gebezigd ten behoeve van eigen huisvesting.
§ 3. Ziekenhuizen en bejaardentehuizen
Het onder de punten 1 en 2 gestelde kan op overeenkomstige wijze worden toegepast door exploitanten van ziekenhuizen en bejaardentehuizen, met dien verstande dat de faciliteit in voorkomende gevallen van toepassing is op het gehele ziekenhuis respectievelijk bejaardentehuis, inclusief het gedeelte daarvan dat voor eigen huisvesting is bestemd. (...).”
2.6.Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van Mededeling 26 toepassing van de integratieheffing achterwege zou zijn gebleven (a) indien belanghebbende de woningen rechtstreeks aan de huurders zou hebben verhuurd, (b) indien belanghebbende de woningen afzonderlijk aan [naam stichting] zou hebben verhuurd en eveneens (c) indien [naam stichting] het complex zou hebben laten bouwen en vervolgens de woningen aan de huurders zou hebben verhuurd. De inspecteur stelt dat toepassing van Mededeling 26 in dit geval afstuit op het gegeven dat belanghebbende niet de afzonderlijke woningen, maar het complex als geheel aan [naam stichting] heeft verhuurd.
2.7.Ter zitting is komen vast te staan dat de huidige financieringsmethodiek in de zorg een contract zoals dat is gesloten tussen belanghebbende en [naam stichting] in de hand werkt. Naar de rechtbank begrijpt komt dat doordat er tegenwoordig in de periodieke zorgvergoedingen een component is begrepen voor woonkosten, terwijl vroeger sprake was van een lump sum financiering waarmee zorginstellingen zelf woningen konden laten bouwen. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat de overheid vanwege de nieuwe financieringsvorm voor de zorg, samenwerking tussen woningcorporaties en zorginstellingen stimuleert.
2.8.Naar het oordeel van de rechtbank dient Mededeling 26 zo te worden uitgelegd dat de situatie waarin een woningcorporatie woningen verhuurt aan een zorginstelling en waarbij is overeengekomen dat die zorginstelling de woningen doorverhuurt aan personen die zorg behoeven terwijl die personen, binnen de doelstelling van de woningcorporatie, ook zonder tussenkomst van de zorginstelling voor huisvesting door de corporatie in aanmerking zouden komen, op één lijn wordt gesteld met rechtstreekse verhuur door de corporatie aan die huurders. De rechtbank is van oordeel dat het daarbij geen verschil mag maken of één woningen of meerdere woningen als complex worden verhuurd, nu beide gevallen op één lijn zijn te stellen binnen de sociale context waarvoor Mededeling 26 is bedoeld en waarin zowel de woningcorporatie als de zorginstelling werken.
2.9.De rechtbank leidt uit de stukken af dat de onder 2.8. geschetste situatie zich hier voordoet. Belanghebbende is dan geen integratieheffing verschuldigd.
2.10.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.
2.11.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 7 oktober 2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.