Home

Rechtbank Breda, 09-10-2009, BK1235, 08/5572

Rechtbank Breda, 09-10-2009, BK1235, 08/5572

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
9 oktober 2009
Datum publicatie
27 oktober 2009
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2009:BK1235
Formele relaties
Zaaknummer
08/5572

Inhoudsindicatie

De rechtbank oordeelt dat een naheffingsaanslag terecht aan de notaris is verzonden als in de transportakte voor de overdrachtsbelasting aldaar domicilie is gekozen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat geen algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden met het opleggen van de naheffingsaanslag.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/5572

Uitspraakdatum: 9 oktober 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Limburg/kantoor Roermond,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.De inspecteur heeft met dagtekening 29 februari 2008 aan belanghebbende een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting, aanslagnummer [aanslagnummer], opgelegd ter zake van de verkrijging bij notariële akte van 7 januari 2005.

1.2.De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2008 het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 1 december 2008, ontvangen bij de rechtbank op 2 december 2008, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39.

1.4.De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.Belanghebbende heeft bij brief van 3 juli 2009, op dezelfde dag per fax ontvangen door de rechtbank, nader gereageerd. Afschift van deze brief is aan de wederpartij verzonden.

1.6.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2009 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, gemachtigden mr. [gemachtigde] en drs. [gemachtigde], verbonden aan Scheers groep juristen en belastingadviseurs te Roermond, alsmede namens de inspecteur, mr. [gemachtigde], [gemachtigde] en [gemachtigde]. De zaken met procedurenummers 08/5572 en 09/928 zijn gelijktijdig behandeld. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij. Deze pleitnota wordt geacht te zijn voorgedragen. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast:

2.1.Belanghebbende heeft bij notariële akte van 7 januari 2005 de als volgt omschreven registergoed verkregen:

"1. EEN PERCEEL GROND EN WATER, gelegen in het plan [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend als gemeente [woonplaats] [sectie en nummer], groot drie are en negen centiare (03 a en 09 ca) (bouwnummer [naam marina]),

hierna genoemd: het registergoed sub 1;

2. EEN MARINA (DRIJFWONING) genaamd "[naam marina]", gebouwd te [woonplaats] in het jaar negentienhonderd tweeënnegentig, gebrandmerkt [brandmerk], bevattende een woonkamer, keuken, hal, badkamer, toilet en slaapkamers, gebouwd op een betonnen drijflichaam van ongeveer twaalf bij vijf bij twee en een halve meter en overigens van hout, hebbende een waterverplaatsing van tweehonderd/duizendste kubieke meter, geen voortbeweging door mechanische kracht, bestemd om te worden gebruikt als woonschip voor recreatief gebruik op de binnenwateren,

hierna genoemd: het registergoed sub 2;"

Ter zake van het registergoed sub 1 is overdrachtsbelasting aangegeven en voldaan.

Voorts is in de akte het volgende opgenomen:

"Terzake van de uitvoering van deze overeenkomst, ook voor de fiscale gevolgen, wordt woonplaats gekozen ten kantore van de bewaarder van deze akte."

2.2.Na afloop van de vergadering van de ring Maastricht van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie van 22 november 2004 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de heer [gemachtigde inspecteur] voornoemd en de notaris die de in 2.1 genoemde akte heeft gepasseerd. Het gesprek ging ondermeer over de verkoop en levering van het complex van recreatiewoningen en voorzieningen aan het Oolderhuuske. Daar maakte ook nog een aantal Marina's deel van uit. Naar aanleiding van een opmerking van de notaris dat de Marina's roerende zaken zijn heeft [gemachtigde inspecteur] gereageerd met de opmerking dat het onroerende zaken zijn.

Naar aanleiding van genoemd gesprek heeft [gemachtigde inspecteur] de transportakten die de Marina's betreffen vanaf 1 januari 2005 onderzocht op de naleving van de verplichtingen inzake de overdrachtsbelasting.

2.3.Van de transportakten die ter registratie worden aangeboden worden de volgende onderwerpen handmatig vastgelegd: de naam van de notaris, nummer en datum van de akte, de naam van de koper en de prijs. De transportakten die relevant kunnen zijn voor de heffing van omzetbelasting worden gekopieerd en de kopie wordt aan de inspecteur die belast is met de heffing van de omzetbelasting gestuurd. Er worden per jaar tussen de 100.000 en 150.000 transportakten ter registratie aangeboden. De akte moet binnen tien dagen aan de notaris worden teruggezonden. Het aantal transportakten dat de Marina's betreft zijn enkele per jaar.

2.4.De rechtbank Roermond heeft bij uitspraak van 30 maart 2007, nr. 05/1634, LJN BA2101, beslist dat de Marina een onroerende zaak in de zin van de Wet waardering onroerende zaken is.

2.5.De inspecteur heeft bij de onderhavige naheffingsaanslag ter zake van het in de akte genoemde registergoed sub 2 overdrachtsbelasting nageheven. De naheffingsaanslag is geadresseerd aan het adres van de notaris die de transportakte heeft gepasseerd.

3.Geschil

3.1.In geschil is, naar de rechtbank verstaat, het antwoord op de volgende vragen:

I Zijn de aankondiging van de naheffingsaanslag en de naheffingsaanslag, die beide zijn verzonden aan het adres van de notaris, op de juiste wijze bekendgemaakt?

II Is met het opleggen van de naheffingsaanslag enig beginsel van behoorlijk bestuur geschonden?

Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. De inspecteur beantwoordt die vragen in tegengestelde zin.

3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Bekendmaking

4.1.1.Belanghebbende beklaagt zich erover dat de aankondiging van de naheffingsaanslag, door belanghebbende “kennisgeving tot het nemen van een besluit” genoemd, en de naheffingsaanslag niet aan het adres van belanghebbend zijn verzonden. De rechtbank begrijpt deze grieven als een beroep op de onjuiste bekendmaking van de aankondiging en naheffingsaanslag.

4.1.2.Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat ten aanzien van de aankondiging dezelfde eisen zijn gesteld als ten aanzien van de bekendmaking van de aanslag oordeelt de rechtbank als volgt. De inspecteur heeft de aankondiging en de naheffingsaanslag terecht bekendgemaakt aan het adres van de notaris nu in de transportakte zoals genoemd in 2.1., woonplaats is gekozen ten kantore van die notaris. In een dergelijke akte is immers neergelegd hetgeen partijen bij die akte tegenover de notaris hebben verklaard. Nu zij daar eveneens hebben verklaard voor de fiscale gevolgen woonplaats te kiezen ten kantore van de notaris, heeft de inspecteur de aanslag en de aankondiging daarvan terecht toegezonden aan dat adres. De aanslag is dan op de juiste wijze, conform artikel 3:41, van de Awb, bekendgemaakt. Voor een aankondiging zijn niet dergelijke bekendmakingseisen gesteld. De rechtbank is echter van oordeel dat indien de aanslag op juiste wijze is bekendgemaakt, de aankondiging van die aanslag eveneens op juiste wijze bekend is gemaakt als die aan hetzelfde adres is verzonden. De eerste in geschil zijnde vraag moet bevestigend worden beantwoord.

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur

4.2.1.Op grond van artikel 20, eerste lid, van de AWR kan de inspecteur de te weinig op aangifte voldane belasting naheffen. Het derde lid van dat artikel bepaalt dat de bevoegdheid van het naheffen vervalt vijf jaar na het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan. De belastingschuld is ontstaan bij de levering van de onroerende zaak derhalve op 7 januari 2005. De onderhavige naheffingsaanslag is binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn opgelegd.

4.2.2.Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet worden beoordeeld of belanghebbende aan de uitlatingen van de inspecteur het in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen dat er geen naheffingsaanslag zou worden opgelegd. Belanghebbende, op wie in dezen de last rust het (begin van) bewijs bij te brengen, heeft met hetgeen in beroep is aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een afspraak of toezegging.

4.2.3.Belanghebbende stelt dat nu het standpunt van de inspecteur niet schriftelijk is vastgelegd of mee is gedeeld aan belanghebbende dit niet aan hem kan worden tegengeworpen. Temeer niet gezien het tijdsverloop tussen de datum van de levering en het moment van de aanslag. De rechtbank merkt hierover het volgende op. De aangifte is gedaan in de vorm van een door de notaris opgemaakte akte die ter registratie is aangeboden (artikel 7 Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer). De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur in de regel mag uitgaan van de juistheid van de door belanghebbende gedane aangifte. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur bij kennisneming van de aangifte geen reden had om aan de juistheid daarvan te twijfelen, zodat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij geen nader onderzoek heeft ingesteld. De inspecteur is zich na de ringvergadering van november 2004 bewust geworden van de verschillen in de kwalificatie van de Marina’s en heeft voor de nog ter registratie te ontvangen aktes een onderzoek ingesteld. De notaris van belanghebbende was door zijn tijdens een informeel overleg gestelde vraag op de hoogte van het andersluidende standpunt van de inspecteur en heeft na de ringvergadering van november 2004 zijn afwijkende standpunt op geen enkele wijze uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde gesteld. Gelet hierop kan niet worden aanvaard dat reeds op grond van het feit dat er tussen de aangifte en de brief van de inspecteur van 24 september 2007 ongeveer 2 ½ jaar zijn verstreken, enig vertrouwen kon zijn opgewekt dat de inspecteur bij ontdekking van de in zijn ogen onjuiste aangifte naheffing achterwege zou blijven. Naar het oordeel van de rechtbank is de omstandigheid dat de inspecteur de naheffingsaanslag wellicht eerder had kunnen opleggen dan hij thans heeft gedaan niet een omstandigheid op grond waarvan de naheffingsaanslag achterwege had moeten blijven. Niet is gebleken dat hij, gezien de manier waarop het onderzoek heeft plaatsgevonden, uitzonderlijk lang over het opleggen van de naheffingsaanslag heeft gedaan.

4.2.4.Nu de notaris van belanghebbende al in november 2004 op de hoogte was van het standpunt van de inspecteur kan de rechtbank de stelling van belanghebbende dat de inspecteur de uitspraak van Rechtbank Roermond van 30 maart 2007 met terugwerkende kracht toepast niet plaatsen. De rechtbank ziet hierin geen schending van het rechtszekerheids- of vertrouwensbeginsel.

4.2.5.Belanghebbende stelt voorts dat er sprake is van opgewekt vertrouwen op grond van brieven van de inspecteur Holland-Midden/kantoor Haarlem inzake de omzetbelasting en ambtshalve herzieningen van de definitieve aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen door de inspecteur Limburg/kantoor buitenland. Het standpunt van belanghebbende dat voor een zodanig beroep alle gevallen die zich landelijk voordoen in de beoordeling moeten worden betrokken omdat de inspecteur landelijk bevoegd is, acht de rechtbank niet juist. De structuur van de Belastingdienst sinds 1 januari 2003 doet hier niet aan af. Artikel 3, eerste lid, van de AWR bepaalt dat de bevoegdheid van de inspecteur niet is bepaald naar een geografische indeling van Nederland. Die bepaling neemt niet weg dat de belastingwet onder inspecteur verstaat de functionaris die als zodanig is aangewezen (artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de AWR) en dat in de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 de voorzitters van de managementteams van 18 organisatieonderdelen van de belastingdienst zijn aangewezen als inspecteur. Deze inspecteurs zijn bevoegd voor de hen toebedeelde specifieke taken dan wel voor de belastingheffing van personen of entiteiten die met inachtneming van artikel 11 van deze Uitvoeringsregeling onder hen ressorteren. Nu de heffing van overdrachtsbelasting geen bijzondere taak is die als (landelijke) bevoegdheid van één inspecteur is aangemerkt houdt zulks in dat ook na 1 januari 2003 handelingen van andere dan ten aanzien van belanghebbende competente inspecteurs – in beginsel – niet aan de inspecteur kunnen worden toegerekend.

Bovendien is de inspecteur in het algemeen niet gehouden een standpunt van een ambtgenoot die voor een andere belasting bevoegd is, te volgen. Ook niet indien dat standpunt betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex. Zulks kan evenwel uitzondering lijden, bijvoorbeeld indien de belastingplichtige op grond van door hem te stellen bijzondere omstandigheden erop mocht vertrouwen dat de bij de beoordeling van hetzelfde feitencomplex betrokken inspecteurs niet zonder overleg en afstemming met elkaar een standpunt zouden innemen. Belanghebbende heeft dergelijke omstandigheden tegenover de gemotiveerde weerspreking van de inspecteur niet aannemelijk gemaakt. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.

4.2.6.De inspecteur heeft aan diverse personen naheffingsaanslagen overdrachtsbelasting opgelegd ter zake van verkrijgingen vanaf 1 januari 2005. Belanghebbende stelt dat er sprake is van gelijke gevallen voor de transportakten die voor 2005 en na 2005 zijn verleden. Van schending van het gelijkheidsbeginsel kan sprake zijn indien a. de inspecteur een begunstigend beleid voert, b. ten aanzien van een (groep) belastingplichtige(n) sprake is van een oogmerk tot begunstiging of c. de zogenoemde meerderheidsregel wordt geschonden. Voorzover er al sprake zou kunnen zijn van begunstigend beleid voor de periode voor 2005 kan dit naar het oordeel van de rechtbank belanghebbende niet baten. De rechtbank hecht geloof aan de verklaring van de inspecteur dat hem pas in november 2004 duidelijk is geworden dat er een verschil van mening bestond over de kwalificatie van de Marina’s. Gelet op de wijze van registreren van de aktes bij de inspecteur was het voor de inspecteur ondoenlijk om over de periode van voor 2005 naheffingsaanslagen op te leggen aangezien het onderwerp van de transportakte niet bij de registratie van die akte wordt vastgelegd. Nu het om een beperkt aantal transporten van Marina’s per jaar gaat, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank een objectieve rechtvaardiging voor deze ongelijkheid. Naar het oordeel van de rechtbank faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel daarom. De tweede in geschil zijnde vraag moet daarom ontkennend worden beantwoord.

Slotsom

4.3.Gelet op al het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van de inspecteur en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en door deze en mr. M.S.J. Pijnenburg- Braspenning, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2009.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 19 oktober 2009

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.