Home

Rechtbank Breda, 12-10-2009, BK2011, 08/2178

Rechtbank Breda, 12-10-2009, BK2011, 08/2178

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
12 oktober 2009
Datum publicatie
4 november 2009
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2009:BK2011
Zaaknummer
08/2178

Inhoudsindicatie

In de Successiewet worden aandelen in een onroerendezaaklichaam aangemerkt als onroerende zaken die als situsgoederen belastbaar zijn in Nederland. Bij verkrijging van dergelijke aandelen uit de nalatenschap van een erflater die woonde in België maar fictief inwoner was van Nederland, verleende Nederland daarvoor geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Nu de heffing van successierecht niet is geharmoniseerd, zijn de Nederlandse wet en het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting op dit punt niet in strijd met het gemeenschapsrecht (HVJ EG Block). Dat andere lidstaten de aandelen als roerend vermogen aanmerken waardoor dubbele heffing ontstaat, doet hier niet aan af.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/2178

Uitspraakdatum: 12 oktober 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiser], wonende te [plaatsnaam],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor [kantoor],

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 18 april 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag in het recht van successie wegens een verkrijging in het jaar 2002 uit de nalatenschap van de heer [vader eiser] (aanslagnummer [nummer 1]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2009 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigden [namen], beiden verbonden aan Deloitte Belastingadviseurs B.V. te Maastricht. Namens de inspecteur is verschenen [naam]. Tijdens deze zitting zijn de zaken met de procedurenummers 08/2175, 08/2176, 08/2177 en 08/2178 gelijktijdig behandeld.

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-vermindert de aanslag tot € 166.322;

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 241,50, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

-gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.Op 7 oktober 2002 is [vader eiser] - de vader van belanghebbende – (erflater) overleden. Erflater woonde tot 1996 in Nederland. Ten tijde van zijn overlijden woonde hij in België. Erflater was gehuwd in algemene gemeenschap van goederen.

2.2.Belanghebbende is gerechtigd tot één/vierde gedeelte van de nalatenschap van erflater. Tot de nalatenschap behoort onder meer de helft van de aandelen in het kapitaal van [X] B.V. Deze vennootschap, waarvan erflater enig aandeelhouder was, kwalificeerde op het moment van overlijden van erflater als een onroerendezaaklichaam in de zin van artikel 4 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer.

2.3.Daar erflater ten tijde van zijn overlijden in België woonde heeft de Belgische belastingdienst wegens de verkrijging aan belanghebbende een aanslag in het recht van successie opgelegd. De aanslag bedroeg € 234.291. Bij deze aanslag zijn de aandelen in [X] B.V. volledig in de heffing betrokken. Er is geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend in verband met in Nederland verschuldigd successierecht omdat de aandelen naar Belgisch recht roerend vermogen zijn en op grond van artikel 17 van de Belgische successiewet enkel een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting wordt verleend voor buitenlandse onroerende zaken.

2.4.Op grond van de woonplaatsfictie van artikel 3, eerste lid, van de Successiewet 1956 (hierna: de Successiewet) heeft de inspecteur wegens de verkrijging aan belanghebbende een aanslag in het recht van successie opgelegd. De aanslag bedroeg € 225.468. Door de inspecteur is voor de waarde van de aandelen [X] B.V. geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend.

2.5.Belanghebbende heeft tegen de door de inspecteur opgelegde aanslag bezwaar gemaakt. Tijdens de bezwaarprocedure hebben de inspecteur en belanghebbende een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin de waarde van de aandelen is vastgesteld op

€ 6.490.573. Naar aanleiding hiervan is bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot

€ 174.896. Een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor de waarde van de aandelen [X] B.V. werd wederom niet verleend.

2.6.In geschil is het antwoord op de vraag of de bepaling in artikel 48, eerste lid, van het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting (Bvdb) jo. artikel 5, vijfde lid, Successiewet in strijd is met het gemeenschapsrecht, meer specifiek de artikelen 18, 39, 43 en/of artikel 56 van het EG verdrag.

2.7.Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ EG) vormen erfopvolgingen kapitaalverkeer in de zin van artikel 56 van het EG-verdrag, tenzij alle constituerende elementen binnen één lidstaat gelegen zijn (zie onder meer HvJ EG 23 februari 2006, C-513/03, Van Hilten-van der Heijden, gepubliceerd in BNB 2006/194). Een situatie waarin iemand die bij zijn overlijden in België woont aan iemand die in Nederland woont aandelen in een Nederlandse vennootschap nalaat vormt geenszins een zuivere interne situatie. De in casu aan de orde zijnde erfopvolging vormt dus kapitaalverkeer in de zin van artikel 56, eerste lid, van het EG-verdrag.

2.8.In zijn arrest van 12 februari 2009, nr. C-067/08 (Block), gepubliceerd in VN 2009/21.22, heeft het HvJ EG geoordeeld dat het gemeenschapsrecht naar de huidige stand van zijn ontwikkeling niet in algemene criteria voor de verdeling van de bevoegdheden tussen de lidstaten ter zake van de afschaffing van dubbele belasting binnen de Europese Gemeenschap voorziet. Daaruit vloeit voort dat de lidstaten, mits zij het gemeenschapsrecht in acht nemen, bij de huidige stand van ontwikkeling van het gemeenschapsrecht over een zekere autonomie ter zake beschikken, zodat zij niet verplicht zijn om hun belastingstelsel aan te passen aan de verschillende belastingstelsels van de andere lidstaten om met name dubbele belasting als gevolg van de parallelle uitoefening door deze staten van hun fiscale bevoegdheden te voorkomen.

2.9.Vaststaat dat de zogenoemde woonplaatsfictie van artikel 3, eerste lid, Successiewet als zodanig niet in strijd is met het gemeenschapsrecht, mits aftrek ter voorkoming van dubbele belasting wordt verleend (HvJ EG in de zaak Van Hilten-van der Heijden).

2.10.Artikel 5 Successiewet bepaalt welke bezittingen worden aangemerkt als binnenlandse bezittingen (situsgoederen), ten aanzien waarvan Nederland zich in alle gevallen het recht voorbehoudt om successierecht (of recht van overgang) te heffen. Op grond van artikel 5, tweede en derde lid, van de Successiewet geldt dat onder meer voor onroerende zaken. De aandelen in [X] B.V. worden door artikel 5, vijfde lid, van de Successiewet, met onroerende zaken gelijkgesteld.

2.11.Nu de heffing van successierecht niet is geharmoniseerd, is naar het oordeel van de rechtbank de Nederlandse wet op dit punt niet in strijd met het gemeenschapsrecht. Het gegeven dat andere lidstaten dergelijke aandelen niet als onroerend maar als roerend vermogen aanmerken, doet daaraan niet af. Met het wettelijke uitgangspunt dat sprake is van onroerende zaken en derhalve in alle gevallen van in Nederland te belasten situsgoederen, is in overeenstemming dat Nederland bij de verkrijging van dergelijke goederen uit de nalatenschap van een niet in Nederland woonachtige erflater geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleent voor de waarde van deze goederen. Dat geldt dan à fortiori voor de nalatenschap van een niet in Nederland wonende erflater die door de woonplaatsfictie geacht wordt ten tijde van zijn overlijden in Nederland te hebben gewoond. Het bepaalde in artikel 48, eerste lid, van het Bvdb is dus ook niet in strijd met het gemeenschapsrecht.

2.12.De in geschil zijnde vraag dient derhalve ontkennend te worden beantwoord. Het gelijk is op dit punt aan de inspecteur.

2.13.Ter zitting is komen vast te staan dat niet langer in geschil is dat, indien de in geschil zijnde vraag ontkennend wordt beantwoord, de aanslag verminderd dient te worden tot € 166.322.

2.14.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

3.Proceskosten

3.1.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1,5 wegens vier samenhangende zaken). Daarbij wordt uitgegaan van de vier samenhangende zaken 08/2175, 08/2176, 08/2177 en 08/2178, zodat in elk van de zaken een proceskostenvergoeding van € 241,50 wordt toegekend.

3.2.Voor de vergoeding van de kosten van de bezwaarfase bestaat geen ruimte nu daarom niet in de bezwaarfase is gevraagd.

Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr.drs. M.M. de Werd en prof.mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, en door de voorzitter en mr. M.C.G. Spierings - van Kessel, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2009.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 22 oktober 2009

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.