Rechtbank Breda, 19-10-2009, BK2147, 09/1510
Rechtbank Breda, 19-10-2009, BK2147, 09/1510
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 19 oktober 2009
- Datum publicatie
- 10 november 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2009:BK2147
- Zaaknummer
- 09/1510
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Naheffing na ambtshalve teruggaaf.
Belanghebbende gaf bij suppletieaangifte over 2002 aan: € 10.238 af te dragen OB, € 17.345 voorbelasting waarvan € 87 al in het jaar was teruggegeven. Er werd een ambtshalve teruggaaf verleend van € 7.020. Na een controle werd alsnog € 9.832 nageheven vanwege te veel afgetrokken voorbelasting. Volgens de rechtbank was naheffing tot een bedrag van
€ 7.020 niet mogelijk (HR 16-1-2009, nr. 08/02766) maar voor het meerdere wel.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/1510
Uitspraakdatum: 19 oktober 2009
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiseres], wonende te [plaatsnaam],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor [kantoor],
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 10 april 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002, aanslagnummer [nummer]F.02.2501 (hierna: de naheffingsaanslag), alsmede de bij beschikking vastgestelde boete en heffingsrente.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2009 te Tilburg.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [namen]. De gemachtigde van belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraken op bezwaar;
-vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 2.812;
-vermindert dienovereenkomstig de heffingsrente;
-vernietigt de boetebeschikking;
-gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 150 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1.Belanghebbende is ondernemer als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Zij heeft op 3 december 2004 een zogenaamde suppletieaangifte omzetbelasting gedaan voor het jaar 2002. Daarin vermeldde zij:
Over 2002 verschuldigde omzetbelasting € 10.238
Voorbelasting € 17.345
Restitutie € 7.107
Reeds op aangifte teruggevraagd € 87
Nog terug te geven € 7.020
De inspecteur heeft op 24 december 2004 ambtshalve teruggaaf verleend van dit bedrag.
2.2.Na een controle heeft de inspecteur een naheffingsaanslag opgelegd van
€ 10.212.50, een vergrijpboete van € 4.916 en heffingsrente voor een bedrag van € 1.982. Dit in eerste instantie omdat niet alle gefactureerde omzetbelasting zou zijn aangegeven. Bij nader onderzoek bleek dat niet waar te zijn. Vervolgens is een onderzoek ingesteld naar de afgetrokken voorbelasting. Daarbij bleek dat € 10.212,50 aan voorbelasting was afgetrokken op twee facturen van [X] B.V. te [plaatsnaam] terwijl in de administratie van [X] B.V. facturen met eenzelfde datum en nummer voorkwamen met een lager gefactureerd bedrag en ook een dienovereenkomstig lager bedrag aan voorbelasting, namelijk € 1.035,50.
Vanwege de te hoge aftrek van voorbelasting van € 10.212,50, heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingaanslag ad € 9.832 in stand gelaten. De boete is verminderd tot € 2.064.
2.3.In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag alsmede de boete terecht zijn opgelegd. De inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende ontkennend.
2.4.Belanghebbende, op wie de bewijslast rust voor de juistheid van de afgetrokken voorbelasting, heeft, naar het oordeel van de rechtbank, niet aannemelijk gemaakt dat de in haar administratie opgenomen facturen de juiste waren. Zij heeft ook geen bewijs bijgebracht dat de op de facturen vermelde bedragen daadwerkelijk zijn betaald. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur terecht de aftrek van de op de facturen vermelde voorbelasting heeft geweigerd.
2.5.Het onder 2.4. overwogene leidt echter naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer tot de conclusie dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Met de naheffingsaanslag wordt immers een correctie aangebracht op de eerdere ambtshalve teruggave van € 7.020. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 16 januari 2009, 08/02766 - kort weergegeven - is naheffing van hetgeen de inspecteur ambtshalve heeft teruggegeven op grond van een niet in de belastingwet voorzien verzoek (zoals de onderhavige suppletieaangifte) alleen mogelijk voor zover die teruggave een eerder betaald bedrag aan omzetbelasting betreft, maar niet voor zover het een teruggave van voorbelasting betreft. De Hoge Raad overwoog, voor zover te dezen van belang:
“Voorts is in het onderhavige geval geen naheffing mogelijk op grond van artikel 20, lid 1, eerste volzin, van de AWR. De naheffingsaanslag strekt er immers niet toe na te heffen wat - rekening houdend met de teruggaaf - onbetaald is gebleven, doch om de over het eerste half jaar van 2005 verleende teruggaaf ten bedrage van € 13.151 terug te nemen tot een bedrag van € 11.107, in welk laatste bedrag niet, ook niet voor een deel, een door belanghebbende onbetaald gelaten schuld aan omzetbelasting is begrepen.”
2.6.In het onderhavige geval is bij de ambtshalve teruggave ten bedrage van € 7.020 € 17.345 voorbelasting gerestitueerd, na saldering met € 10.238 niet voldane omzetbelasting. In het teruggeven bedrag is derhalve niet, ook niet voor een deel, een door belanghebbende onbetaald gelaten schuld aan omzetbelasting begrepen. Naheffing is dan tot een bedrag van € 7.020 niet mogelijk. De naheffingsaanslag moet derhalve worden verminderd tot € 2.812
(€ 9.832 -/- € 7.020).
2.7.Ter zitting is komen vast te staan dat de boete is opgelegd ten aanzien van andere feiten dan die waarop uiteindelijk de naheffing is gebaseerd en dat de boete om die reden moet vervallen.
2.8.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
2.9.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en mr. M.H. van Heel, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 27 oktober 2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.