Rechtbank Breda, 19-10-2009, ECLI:NL:RBBRE:2009:3734 BK2808, 08/2899
Rechtbank Breda, 19-10-2009, ECLI:NL:RBBRE:2009:3734 BK2808, 08/2899
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 19 oktober 2009
- Datum publicatie
- 10 november 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2009:BK2808
- Zaaknummer
- 08/2899
Inhoudsindicatie
Het bezwaar van belanghebbende is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens niet motiveren van het bezwaarschrift. Voor en na het indienen van het bezwaarschrift hebben gesprekken plaatsgevonden tussen belanghebbende en de inspecteur. Die wist dus wat de bezwaren waren. De inspecteur wist dat hij het bezwaar ten onrechte niet ontvankelijk verklaarde. Dat leidt tot integrale proceskostenvergoeding voor zover kosten zijn gemaakt in verband met die niet-ontvankelijkverklaring.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/2899
Uitspraakdatum: 19 oktober 2009
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser], wonende te [plaatsnaam],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor [kantoor],
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 16 mei 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.030, aanslagnummer [nummer]H.36 (hierna: de aanslag), alsmede de bij beschikking vastgestelde heffingsrente.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2009 te Tilburg.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [namen], verbonden aan Amkreutz & Donners Belastingadviseurs te Heerlen, alsmede namens de inspecteur, [namen]. De zaken met procedurenummer AWB 08/2897, 08/2898, 08/2899, 08/2900, 08/2901 en 08/2903 zijn tijdens de zitting gelijktijdig behandeld.
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraken op bezwaar;
-handhaaft de aanslag alsmede de beschikking heffingsrente;
-veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 974,38 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
-gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.
2.Gronden
Vooraf: Ontvankelijkheid
2.1.Alvorens tot inhoudelijke behandeling van het geschil kan worden gegaan, dient de vraag naar de ontvankelijkheid van belanghebbendes bezwaar tegen de opgelegde aanslag te worden beantwoord.
2.2.Na het faillissement van de [X] op 5 juli 2005 is er een boekenonderzoek ingesteld. De inspecteur is naar aanleiding hiervan afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 2003 (hierna: aangifte) en heeft bij de vaststelling van de aanslag een correctie voor een bedrag van € 11.064 in aanmerking genomen ter zake van privé bestedingen met creditcards op naam van zijn werkgever [Z] B.V.
2.3.Vóór de oplegging van de aanslag hebben er op 12 januari 2007, 15 februari 2007, 23 februari 2007, 9 maart 2007 gesprekken plaatsgevonden met de inspecteur en belanghebbende en na de oplegging van de aanslag hebben er gesprekken plaatsgevonden op 18 december 2007.
2.4.Belanghebbende heeft per fax van 29 december 2006 bezwaar gemaakt tegen de aanslag en heeft hierna op 7 februari 2008 met de inspecteur die ook de aanslag heeft opgelegd een gesprek gehad om alsnog tot een compromis te komen.
2.5.De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 28 oktober 2007 verzocht om het bezwaarschrift nader te motiveren. Nu belanghebbende dit heeft nagelaten, heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, met dagtekening 16 mei 2008, het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet nader motiveren van het bezwaarschrift.
2.6.De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur belanghebbende onterecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu gelet op de uitvoerige gesprekken met belanghebbende en de poging om tot een compromis te komen, duidelijk moet zijn geweest wat de bezwaren waren van belanghebbende. De rechtbank acht derhalve het bezwaarschrift voldoende gemotiveerd in de zin van artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d van de Awb. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt de uitspraken op bezwaar.
2.7.De rechtbank heeft de inspecteur niet opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar ingevolge artikel 8:72, lid 4, Awb, nu belanghebbende op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter heeft aangedrongen.
2.8.Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat belanghebbende niet gehoord is in de zin van artikel 7:5, eerste lid, onderdeel a van de Awb, nu de gesprekken bij de belastingdienst hebben plaatsgevonden met degene die ook de aanslag heeft vastgesteld. Belanghebbende heeft echter ter zitting verklaard dat hij afziet van zijn recht om alsnog door de inspecteur te worden gehoord.
Inhoudelijke behandeling
2.9.De correctie van creditcarduitgaven voor een bedrag van € 11.064 is niet in geschil. Wel is in geschil of belanghebbende recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding.
2.10.Nu de correctie van de creditcarduitgaven wegens privé uitgaven voor een bedrag van € 11.064 verder niet in geschil is, en verder ook niet gebleken is dat de aanslag te hoog is vastgesteld, is de aanslag, naar het oordeel van de rechtbank, naar een juist bedrag vastgesteld.
2.11.Nu belanghebbende geen inhoudelijke bezwaren heeft aangevoerd tegen de heffingsrente, handhaaft de rechtbank de berekende heffingsrente.
2.12.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond en handhaaft de rechtbank de aanslag alsmede de beschikking heffingrente.
Proceskostenveroordeling
2.13.Nu het beroep gegrond is verklaard, ziet de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de werkelijke proceskosten.
2.14.Als uitgangspunt voor de vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand geldt dat de hoogte van de vergoeding wordt berekend met inachtneming van de forfaitaire normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het besluit). Artikel 2, derde lid, van het besluit, biedt evenwel de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden af te wijken van de in het besluit opgenomen forfaitaire normen.
2.15.Voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het besluit is grond, aldus de Hoge Raad, indien de Belastingdienst het verwijt treft dat zij een beschikking heeft gegeven terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (Hoge Raad, 13 april 2007, nr. 41.235, BNB 2007/260).
2.16.Zoals reeds overwogen in onderdeel 2.6. heeft de inspecteur hoewel hij op de hoogte was van de bezwaren van belanghebbende, het bezwaarschrift onterecht niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de inspecteur tijdens de zitting toegegeven dat hij zich realiseerde dat het bezwaarschrift gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad alsnog ontvankelijk kan worden verklaard. Gelet op het voorgaande treft de inspecteur het verwijt dat hij een uitspraak op bezwaar heeft gedaan, waarvan reeds op dat moment van de uitspraak duidelijk was dat de uitspraak geen stand kon houden. Nu de inspecteur verwijtbaar heeft gehandeld, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende in aanmerking komt voor vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten, voor zover deze kosten zijn veroorzaakt door de niet-ontvankelijk verklaring.
2.17.Tijdens de zitting is tussen partijen komen vast te staan dat 25% van de totale gemaakte proceskosten ad € 24.321,06, zijnde een bedrag van € 6.080,27, is toe te rekenen aan het deel van het bezwaar- en beroepschrift dat ziet op de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift. Nu deze proceskosten ook dienen te worden toegerekend aan de zes samenhangende zaken AWB 08/2897, 08/2898, 08/2899, 08/2900, 08/2901 en 08/2903, dient het bedrag van € 6.080,27 te worden verdeeld over deze zaken en bedragen de werkelijk gemaakte proceskosten € 1.013,38 (€ 6.080,27/6). Nu belanghebbende tijdens de zitting heeft verklaard dat het griffierecht in de werkelijke kosten is meegenomen, komt het bedrag van
€ 39 alsnog hierop in mindering en bedragen de werkelijke gemaakte kosten in casu
€ 974,38.
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en mr. M.H. van Heel, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 27 oktober 2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.