Rechtbank Breda, 19-10-2009, ECLI:NL:RBBRE:2009:3936 BK2972, 09/2195
Rechtbank Breda, 19-10-2009, ECLI:NL:RBBRE:2009:3936 BK2972, 09/2195
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 19 oktober 2009
- Datum publicatie
- 11 november 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2009:BK2972
- Zaaknummer
- 09/2195
Inhoudsindicatie
Niet gespecificeerde expatriatievergoeding is naar Nederlands recht een belaste kostenvergoeding
Belanghebbende heeft de Belgische nationaliteit en is in het onderhavige jaar woonachtig in Nederland. Ter zake van zijn dienstbetrekking bij de Vlaamse overheid, die haar zetel in België heeft, is het heffingsrecht op grond van artikel 19, paragraaf 1, onderdeel a, van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België 2001 toegewezen aan België. Ter zake daarvan verleent Nederland aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de expatriatievergoeding, die belanghebbende van zijn Belgische werkgever heeft ontvangen, terecht naar Nederlandse maatstaven tot het loon in Nederland heeft gerekend. Belanghebbende heeft geen specificatie van de expatriatievergoeding overgelegd, zodat hij er niet in geslaagd is om aannemelijk te maken dat sprake is van een belastingvrije vergoeding. Voorts is de rechtbank van oordeel dat, ter berekening van de algemene compensatie, het begrip “beloningen” in artikel 27, paragraaf 1, van genoemd Verdrag op grond van artikel 3, paragraaf 2, van genoemd Verdrag naar Nederlands recht moet worden uitgelegd. In het Nederlands recht worden belaste kostenvergoedingen tot beloningen gerekend en daarmee tot het inkomen. Dit heeft ook te gelden voor de uitleg van het begrip “beloningen” in genoemd artikel 27, paragraaf 1.
Uitspraak
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE, nevenzittingplaats BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/2195
Uitspraakdatum: 19 oktober 2009
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser], wonende te [plaatsnaam],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Roosendaal,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 22 oktober 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2004 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer: [nummer]H.46).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2009 te Bergen op Zoom.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede namens de inspecteur, [namen].
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende heeft de Belgische nationaliteit, is in het onderhavige jaar woonachtig in Nederland en in loondienst werkzaam voor de Vlaamse overheid, die haar zetel in Brussel, België, heeft. Belanghebbende is binnenlands belastingplichtige, waardoor zijn gehele inkomen op grond van de Nederlandse wetgeving aan de heffing is onderworpen. Echter, ingevolge artikel 19, paragraaf 1, onderdeel a, van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België 2001 (hierna: het Verdrag) is het heffingsrecht, met betrekking tot het inkomen uit België, toegewezen aan België. Nederland verleent aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op grond van artikel 23, paragraaf 2, onderdeel b, van het Verdrag.
2.2.De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag het belastbaar inkomen uit werk en woning in box 1 verhoogd met het door belanghebbende van de Vlaamse overheid ontvangen bedrag van € 18.264 aan expatriatievergoeding (hierna: de vergoeding) . Tegelijkertijd heeft hij voor het gehele belastbaar inkomen uit werk en woning, inclusief de vergoeding, aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. Door de verhoging van het inkomen is het recht op een teruggaaf op grond van de algemene compensatieregeling, zoals opgenomen in artikel 27, paragraaf 1, van het Verdrag, komen te vervallen. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.
Partijen zijn het erover eens dat belanghebbende behoort tot de groep personen waarop artikel 27, paragraaf 1, van het Verdrag van toepassing is. De rechtbank sluit zich hier, gelet op de wettelijke uitbreiding van het toepassingsbereik van deze bepaling in artikel 1a van de Goedkeuringswet van het Verdrag, bij aan.
2.3.In geschil is of de vergoeding in Nederland tot het loon moet worden gerekend, waardoor geen recht bestaat op een teruggaaf op grond van de algemene compensatieregeling (hierna: de algemene compensatie). Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, nu de vergoeding in België ook niet tot het inkomen wordt gerekend. Niet in geschil is dat de vergoeding een vaste maandelijkse vergoeding betreft ter bestrijding van extra kosten die het verblijf in Nederland met zich meebrengt.
2.4.De rechtbank zal allereerst de vraag beantwoorden of de vergoeding tot het belastbaar inkomen uit woning en werk behoort. Op grond van artikel 15d jo artikel 15a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) en artikel 47 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 behoren vaste vergoedingen slechts dan niet tot het loon, voor zover deze per kostencategorie naar aard en veronderstelde omvang van de kosten zijn gespecificeerd en daaraan voorts - op verzoek van de inspecteur – een steekproefsgewijs onderzoek van de werkelijk gemaakte kosten ten grondslag ligt. Nu belanghebbende geen specificatie, zoals hiervoor bedoeld, heeft overgelegd, is hij er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat sprake is van een belastingvrije vergoeding. Dit houdt in dat de inspecteur de vergoeding terecht in het belastbaar inkomen uit werk en woning begrepen heeft. Het beroep van belanghebbende, in het kader van het gelijkheidsbeginsel, op de regeling waarbij aan Nederlandse ambtenaren die worden uitgezonden naar het buitenland een belastingvrije vergoeding van 30% wordt toegestaan (artikel 15a, eerste lid, onderdeel j, van de Wet LB jo. artikelen 8 en 9 van het Uitvoeringsbesluit LB 1965) faalt, nu belanghebbende rechtens en feitelijk in een niet vergelijkbare situatie verkeert met de genoemde Nederlandse ambtenaren.
2.5.Vervolgens is de vraag aan de orde of voor de toepassing van het Verdrag en meer in het bijzonder, ter berekening van de algemene compensatie, de vergoeding in het inkomen begrepen dient te worden. De inspecteur vindt van wel. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de vergoeding niet tot het inkomen behoort, nu deze in België ook onbelast is.
2.6. Artikel 27, paragraaf 1, van het Verdrag bepaalt dat, ter vaststelling van de algemene compensatie, berekend moet worden hoeveel belasting en premie in Nederland “zou zijn geheven indien zij die beloningen uit Nederland zouden hebben verkregen en Nederland daarover belasting en premie als is bedoeld in de Wet financiering volksverzekeringen zou
hebben geheven”. Voor zover er in die situatie minder geheven zou worden dan er nu daadwerkelijk in België geheven is, wordt een teruggaaf, de algemene compensatie, verleend.
Het onder 2.5 geformuleerde geschilpunt komt neer op de vraag of tot het bovengenoemde begrip “beloningen” ook de door belanghebbende ontvangen vergoeding behoort.
2.7.Naar het oordeel van de rechtbank is het gelijk aan de inspecteur. Ze verwijst hierbij naar artikel 3, paragraaf 2, van het Verdrag:
“ Voor de toepassing van het Verdrag op enig ogenblik door een verdragsluitende Staat heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking op dat ogenblik heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is; elke betekenis onder de toepasselijke belastingwetgeving van die Staat heeft voorrang op de betekenis welke die uitdrukking heeft onder de andere wetten van die Staat.”
Gelet op deze bepaling dient het begrip “beloningen” in artikel 27, paragraaf 1, van het Verdrag uitgelegd te worden naar de regels van het Nederlandse recht. De wijze waarop aan dit begrip in België invulling wordt gegeven is irrelevant voor de Nederlandse heffing. Nu in het Nederlandse recht belaste kostenvergoedingen tot de beloningen en daarmee tot het inkomen gerekend worden, heeft dit ook te gelden voor de uitleg van het begrip “beloningen” in genoemde Verdragsbepaling.
Het standpunt van belanghebbende dat in voorafgaande jaren door de belastingdienst de vergoeding niet tot het inkomen is gerekend en dat om die reden de aangifte op dit punt gevolgd moet worden, verwerpt de rechtbank. Immers, het enkel volgen van een aangifte in voorafgaande jaren levert niet het gerechtvaardigd vertrouwen op dat ook in dit jaar de aangifte op dat punt gevolgd zal worden.
2.8Tussen partijen is niet in geschil dat, voor zover de vergoeding als belonings- en inkomensbestanddeel in aanmerking genomen dient te worden, er geen recht op teruggaaf van algemene compensatie bestaat. Het gelijk is dan ook aan de inspecteur.
2.9.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
2.10.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus gedaan door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en door deze en mr. M.D.E. Copra-Carolie, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 3 november 2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.