Home

Rechtbank Breda, 14-10-2009, BK3784, 08-2906

Rechtbank Breda, 14-10-2009, BK3784, 08-2906

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
14 oktober 2009
Datum publicatie
25 november 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2009:BK3784
Zaaknummer
08-2906

Inhoudsindicatie

Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat de geldleningen onder zakelijke voorwaarden aan haar deelnemingen zijn verstrekt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat ter zake van de geldleningen geen zekerheden zijn gesteld, er geen rente is betaald, niet is afgelost op de geldleningen nu de eerste aflossingsdatum lag na de verkoopdatum van de deelnemingen en deze in hetzelfde jaar ook failliet zijn gegaan. De bepalingen in de overeenkomst van geldlening omtrent de rente- en aflossingbetalingen zijn derhalve irreëel te noemen. De rechtbank is voorts van oordeel dat bij de handelswijze in casu, het verstrekken van geldleningen aan deelnemingen met het voornemen deze in een korte periode daarna voor een veel lager bedrag dan de verstrekte geldleningen te verkopen, ieder zakelijk belang ontbreekt. De stelling van belanghebbende dat het in de korte periode tussen het verstrekken van de geldleningen en de verkoop van de deelnemingen opeens heel slecht ging met de deelnemingen door het uitblijven van opdrachten van opdrachtgevers, acht de rechtbank niet aannemelijk. Nu de rechtbank het niet aannemelijk acht dat belanghebbende dergelijke geldleningen onder dezelfde voorwaarden zou hebben verstrekt aan een willekeurige derde, heeft belanghebbende bewust het debiteurenrisico aanvaard zodat het verlies van de geldleningen niet ten laste van de winst kan worden gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/2906

Uitspraakdatum: 14 oktober 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[eiseres],

eiseres,

en

[verweerder],

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

2.1.De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2003 een (ambtshalve) aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van

€ 500.000. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 mei 2008 de aanslag gehandhaafd op nihil en een verlies vastgesteld van € 492.410.

2.2.Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 1 juli 2008 ontvangen bij de rechtbank op 27 juni 2008, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 288. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2009 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, haar gemachtigde [naam], bijgestaan door [naam], verbonden aan [naam], alsmede namens de inspecteur, [naam]. De zaken met procedurenummer AWB 07/4461, 07/4462, 08/2906 en 08/3280 zijn tijdens de zitting gelijktijdig behandeld.

1.4.Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. De rechtbank rekent deze tot de stukken van het geding.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.Belanghebbende is opgericht op 3 maart 2000 onder de naam [Q], welke naam per 10 oktober 2001 is gewijzigd in de huidige naam.

2.2.Belanghebbende heeft op 24 juli 2000 een belang van 80% verworven in [R], welk bedrijf zich bezighield met onder andere de aanleg van wegen en bestratingen. Daarnaast heeft belanghebbende een belang verworven in [D]. Haar activiteiten bestonden uit het verbouwen van inrichtingen voor telecommunicatie. Tot slot heeft belanghebbe een belang verworven in [A], welk bedrijf zich bezighield met het geven van technische en bedrijfseconomisch adviezen inzake bouwwerkzaamheden en de aanleg van wegen en riolering.

2.3.De deelnemingen [D] en [A] zijn op 29 augustus 2002 verkocht voor een bedrag van € 125.000 respectievelijk € 25.000. In de overeenkomst van overdracht is bepaald dat het resultaat van de deelnemingen vanaf 31 augustus 2001 voor rekening van de koper kwam. De deelnemingen [R], [D] en [A] zijn alle in 2005 failliet verklaard.

2.4.Belanghebbende heeft in 2002 aan [D] en [A] de volgende geldleningen verstrekt:

[D] [A]

2002 € 20.500

13/02/2002 € 100.000

04/072002 € 250.000

19/08/2002 € 50.000

Totaal € 400.000 € 20.500

2.5.Uit de overgelegde geldleningovereenkomsten tussen belanghebbende en [D] (van [A] is geen overeenkomst overgelegd) blijkt dat:

- er expliciet overeengekomen wordt dat er geen enkele zekerheid wordt verlangd;

- de verschuldigde rente eerst opeisbaar is tezamen met de hoofdschuld;

- over de bijgeschreven rente geen rente is verschuldigd;

- cessie van de vordering de toestemming behoeft van de schuldenaar;

- er niets geregeld is ingeval de onderneming failliet gaat of in betalingsonmacht geraakt;

- aflossing van de hoofdschuld tezamen met de verschuldigde rente eerst op 30 juni 2005 dient te geschieden.

2.6.Gelet op het faillissement van de deelnemingen [D] en [A] in 2005 heeft belanghebbende de aan [D] en [A] verstrekte geldleningen afgewaardeerd met een bedrag van € 400.000 respectievelijk € 14.500.

2.7.De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 9 mei 2005 en 25 oktober 2006 verzocht de aangifte vennootschapbelasting 2003 (hierna: de aangifte) in te dienen. Na het uitblijven van een reactie van belanghebbende, heeft de inspecteur een ambtshalve aanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 500.000. Op 14 december 2006 heeft belanghebbende alsnog een aangifte ingediend, berekend naar een verlies van € 919.182. Bij brief van 11 januari 2007 heeft belanghebbende bezwaar aangetekend tegen de ambtshalve opgelegde aanslag.

2.8.Bij de uitspraak op bezwaar, met dagtekening 24 mei 2008, heeft de inspecteur de aanslag als volgt nader vastgesteld:

Aangegeven verlies: € 919.182

Af: correctie afschrijving gebouwen € 13.130

Bij: correctie afschrijving schilderijen,e.a. € 17.611

Bij: correctie afwaardering vordering € 414.500

Bij: correctie afwaardering deelneming € 7.791

Nader vastgesteld verlies € 492.410

3.Geschil

3.1.In geschil is het antwoord op de vraag of de afwaardering van de vorderingen op de Duitse deelnemingen [D] en [A] voor een bedrag van in totaal

€ 414.500 terecht zijn gecorrigeerd. Niet in geschil is dat er sprake is van geldleningen. Voorts is in geschil of de correctie afschrijving gebouwen terecht in het voordeel van belanghebbende is gecorrigeerd. Belanghebbende beantwoordt de vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend.

3.2.Niet meer in geschil is de correctie met betrekking tot de afschrijving op de als inventaris geactiveerde schilderijen en sculpturen voor een bedrag van € 17.611 en de correctie met betrekking tot de afwaardering van een deelneming voor een bedrag van

€ 7.791.

3.3.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd ter zitting en in de van hen afkomstige stukken.

Belanghebbende

3.4.Belanghebbende heeft ter zitting aangevoerd dat de verstrekte geldleningen zakelijk zijn gelet op de volgende voorwaarden van de leningovereenkomsten:

- er is een rente van 4,5% bedongen en deze is volgens belanghebbende steeds ten laste van resultaat van de dochtermaatschappijen geboekt;

- de leningen zijn niet achtergesteld op vorderingen van andere crediteuren van de deelnemingen;

- de overeenkomsten van geldlening zijn voor de tijdelijke duur van drie jaren vastgesteld;

- na afloop van de looptijd dient de schuld integraal te worden afgelost;

- er zijn omtrent de opeisbaarheid geen beperkingen in de overeenkomst opgenomen. Indien de verplichtingen uit de overeenkomsten niet worden nagekomen, zijn de leningen evenwel direct en volledig opeisbaar;

- er is niet verzocht om zekerheid, aangezien er voldoende eigen vermogen aanwezig was.

3.5.Belanghebbende heeft ter zitting aangevoerd dat ten tijde van het verstrekken van de leningen absoluut niet kon worden voorzien welke gevolgen de problemen in de branche van hun opdrachtgevers zouden hebben voor de ondernemingsactiviteiten van de deelnemingen.

3.6. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag, berekend naar een verlies van

€ 893.780 (€ 919.182 -/- € 17.611 -/- € 7.791)

Inspecteur

3.7Volgens de inspecteur zijn de leningen onzakelijk, en wel om volgende redenen:

- er zijn geen zekerheden gesteld, hetgeen tussen willekeurige derden gebruikelijk is;

- in de geldleningovereenkomsten staat vermeld dat de kredietwaardigheid de basis heeft gevormd voor het aangaan van de lening;

- in 2002 is de markt ingestort en in augustus 2002 is er nog nauwelijks omzet gegenereerd door de deelnemingen;

- de geplande aflossingsdatum en de nimmer betaalde rente zijn non-condities en derhalve irreëel te noemen;

- dit te meer nu de aandelenbelangen op 29 augustus 2002 zijn overgedragen aan een vennootschap die zich bezighoudt met de exploitatie van vastgoed;

- er is sprake van verliesfinanciering in het zicht van de aandelenvervreemding en er bestond geen enkel zakelijk belang om de leningen te verstrekken;

- door deze handelswijze en condities heeft belanghebbende een debiteurenrisico geschept dat een willekeurige derde nooit zal nemen en uitsluitend in het aandeelhoudersbelang is gelegen.

3.8.De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.In het arrest van 9 mei 2008, nr. 43.849 (BNB 2008/191) heeft de Hoge Raad als volgt beslist:

“ Indien en voor zover een geldlening door een vennootschap aan een aandeelhouder plaatsvindt onder zodanige voorwaarden en omstandigheden dat daarbij door die vennootschap een debiteurenrisico wordt gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen, moet – behoudens bijzondere omstandigheden – ervan worden uitgegaan dat die vennootschap dat debiteurenrisico in zoverre heeft aanvaard met de bedoeling het belang van haar aandeelhouder in die hoedanigheid te dienen. Een eventueel verlies op de geldlening kan in zoverre niet in mindering op de winst van die vennootschap worden gebracht.”

4.2.De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de geldleningen onder zakelijke voorwaarden aan de Duitse deelnemingen zijn verstrekt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat er ter zake van de geldleningen geen zekerheden zijn gesteld en er geen rente is betaald, zoals de inspecteur onweersproken heeft gesteld. Verder is er op de geldleningen niet afgelost nu de eerste aflossingsdatum na de verkoopdatum van de deelnemingen lag en de deelnemingen in hetzelfde jaar ook failliet zijn gegaan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bepalingen omtrent de rente- en aflossingbetalingen, irreëel te noemen zijn. Voorts overweegt de rechtbank dat de deelnemingen [D] en [A] op 29 augustus 2002 zijn verkocht voor een bedrag van slechts € 125.000 respectievelijk € 25.000, terwijl in de periode kort voor de verkoop van de deelnemingen aan [D] en [A] leningen zijn verstrekt van in totaal € 400.000 respectievelijk € 20.500. De rechtbank is van oordeel dat bij deze handelswijze, namelijk het verstrekken van geldleningen aan deelnemingen met het voornemen deze voor een veel lager bedrag dan verstrekte de geldleningen te verkopen, ieder zakelijk belang ontbreekt. De stelling van belanghebbende dat het in de periode tussen de verkoop van de deelnemingen en het verstrekken van de geldleningen opeens heel slecht ging met de deelnemingen door het uitblijven van opdrachten van opdrachtgevers, acht de rechtbank niet aannemelijk en leidt derhalve niet tot een ander oordeel. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat belanghebbende dergelijke geldleningen onder deze omstandigheden onder dezelfde voorwaarden zou hebben verstrekt aan een willekeurige derde. Belanghebbende heeft gelet op het voornoemde arrest derhalve bewust het debiteurenrisico aanvaard zodat het verlies van de geldleningen niet ten laste van de winst worden gebracht. Het gelijk is in zoverre aan de inspecteur.

4.3.Nu belanghebbende geen procesbelang heeft bij de in het voordeel van belanghebbende genomen correctie afschrijving op gebouwen, faalt deze grief.

4.4.Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door mr.drs. G.H.C. Blommers, voorzitter, mr. W. Brouwer en mr.drs. M.G.J.M. van Kempen, rechters, en door mr. W. Brouwer in afwezigheid van de voorzitter en mr. M.H. van Heel, griffier, ondertekend.

De griffier,De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 14-10-2009

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.