Home

Rechtbank Breda, 06-04-2009, BL7292, 08/611

Rechtbank Breda, 06-04-2009, BL7292, 08/611

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
6 april 2009
Datum publicatie
11 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2009:BL7292
Zaaknummer
08/611

Inhoudsindicatie

Terugwijzing nadat belanghebbende ten onrechte niet ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/611

Uitspraakdatum: 6 april 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaatsnaam],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 21 december 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar over het jaar 2005 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2009 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, [namen], alsmede namens de inspecteur, [naam].

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-draagt de inspecteur op opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen nadat belanghebbende in staat is gesteld het bezwaar nader te motiveren;

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

-gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 285 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende heeft geen aangifte voor de vennootschapsbelasting gedaan over het onderhavige jaar. Na belanghebbende te hebben aangemaand tot het doen van die aangifte heeft de inspecteur na het uitblijven van die aangifte, de aanslag ambtshalve met dagtekening 3 november 2007 opgelegd. Belanghebbende is tegen de aanslag op 6 november 2007 in bezwaar gekomen. Het bezwaar is bij de uitspraak op bezwaar van 21 december 2007 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een motivering van het bezwaar.

2.2.Vaststaat dat de administratie van belanghebbende door justitie in beslag is genomen en na de beschikking op het verzoek tot verlof, ex artikel 552p van het Wetboek van Strafvordering, van de rechtbank Haarlem van 14 maart 2007 is overgedragen aan justitie in België. De Officier van Justitie heeft daarbij, ondanks een opdracht daartoe van de rechtbank, verzuimd een kopie van de administratie aan belanghebbendes directeur te verstrekken. Na enige correspondentie met de Officier van Justitie en de Federale gerechtelijke politie Gent wordt op 8 april 2008 aan de directeur van belanghebbende door de Federale gerechtelijke Politie Gent meegedeeld dat hij de alsnog gemaakte kopieën in Gent kan ophalen.

2.3.Ter zitting heeft de inspecteur desgevraagd erkend dat het bezwaarschrift een motivering bevat en het bezwaar daarom ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Nu de rechtbank deze stellingname juist acht is het beroep gegrond.

2.4.Indien de rechtbank oordeelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard moet de rechtbank in beginsel de inspecteur opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen en mag de rechtbank de zaak niet zelf afdoen. De rechtbank ziet geen aanleiding van deze hoofdregel af te wijken en zal aldus beslissen. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat, naar eerst ter zitting is gebleken, belanghebbendes directeur in de veronderstelling leefde dat de Officier van Justitie de plicht had deze kopieën te verstrekken aan belanghebbendes adres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Officier van Justitie echter enkel in het geval het Belgische onderzoek is afgesloten en de Officier van Justitie weer over de in beslag genomen stukken beschikt, de plicht die stukken aan belanghebbende te retourneren. Ten aanzien van de door de Officier van Justitie te verstrekken kopieën heeft de Officier van Justitie wellicht zijn taak verzuimd door die kopieën niet aan belanghebbende te verstrekken maar dit laat belanghebbendes plicht tot het doen van aangifte en verstrekken van inlichtingen onverlet. Belanghebbende beschikt thans immers over de mogelijkheid die stukken in kopie op te halen in Gent (België), dan wel te doen ophalen door een daartoe gevolmachtigde derde. De rechtbank ziet hierin aanleiding belanghebbende alsnog een redelijke termijn te gunnen om zijn bezwaar nader te motiveren zodat de inspecteur daadwerkelijk de aanslag in bezwaar kan heroverwegen.

2.5.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard en is beslist als hiervoor is vermeld.

2.6.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Aldus gedaan door mr. M.L. Weerkamp , voorzitter, mr. A.A. den Hartog en mr. C.A.F.M. Stassen , rechters, en door de voorzitter ondertekend. De griffier, mr. M.S.J. Pijnenburg – Braspenning is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.

De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2009.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 17 april 2009

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.