Rechtbank Breda, 20-03-2009, ECLI:NL:RBBRE:2009:1271 ECLI:NL:RBBRE:2009:1272 BQ8765, 08/2152
Rechtbank Breda, 20-03-2009, ECLI:NL:RBBRE:2009:1271 ECLI:NL:RBBRE:2009:1272 BQ8765, 08/2152
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 20 maart 2009
- Datum publicatie
- 22 juni 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2009:BQ8765
- Zaaknummer
- 08/2152
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/2152
Uitspraakdatum: 20 maart 2009
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Roermond,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 27 maart 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende over de periode 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005 opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen naar een bedrag van € 265.534 en bij beschikking vastgestelde vergrijpboete naar een bedrag van € 66.383, aanslagnummer [nummer].A.01.550.0 (hierna: de naheffingsaanslag).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2009 te Eindhoven.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende haar gemachtigde mr. [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Roermond, bijgestaan door [gemachtigde], alsmede namens de inspecteur, mw. mr. [gemachtigde].
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar, alsmede de vergrijpboete;
-vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 3.934 (exclusief heffingsrente);
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
-gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 288 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende is actief op het gebied van uitlening van personeel in voornamelijk de bouwsector.
2.2. Bij brief van 13 juni 2005, welke tot de gedingstukken behoort, heeft de inspecteur voor een boekenonderzoek uit te voeren op 28 juni 2005, in verband met de deblokkering van de G-rekening (het deblokkeringsonderzoek), de loonadministratie over de jaren 2004 en 2005 opgevraagd. Naar aanleiding van het deblokkeringsonderzoek zijn er geen correcties gemaakt en is er geen rapport uitgebracht. De G-rekening is vervolgens gedeblokkeerd.
2.3.Naar aanleiding van een boekenonderzoek op 3 april 2007 heeft de inspecteur de in geschil zijnde naheffingsaanslag loonheffing opgelegd. Uit het boekenonderzoek is volgens de inspecteur gebleken dat er geen, dan wel onvolledige loonbelastingverklaringen en ID-bewijzen aanwezig waren en dat uit de loonadministratie niet duidelijk bleek waarop de door belanghebbende onbelast verstrekte reiskostenvergoedingen waren gebaseerd en voorts dat er aansluitingsverschillen bestaan tussen de aangegeven en ingehouden loonbelasting alsmede de loonbelastingverklaringen. Verder zijn er correcties aangebracht in verband met de toekenning van het gebruikelijk loon aan de bestuurders van belanghebbende.
2.4. Belanghebbende heeft bij brief van 25 oktober 2007 pro forma bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Op 19 november 2007 heeft de inspecteur vervolgens met belanghebbende afgesproken om met betrekking tot de toepassing van het anoniementarief, in verband met de niet dan wel onvolledig aanwezige ID-bewijzen en loonbelastingverklaringen, de administratie nogmaals te beoordelen als belanghebbende de administratie op orde zou hebben.
2.5. De inspecteur heeft belanghebbende op 29 november 2007 en op 17 december 2007 verzocht om nadere motivering van het bezwaarschrift. Belanghebbende heeft bij brief van 27 december 2007 en 3 maart 2008 verzocht om uitstel van motivering met als reden dat belanghebbende na overleg met de desbetreffende inspecteur heeft afgesproken dat belanghebbende alsnog de benodigde ID-bewijzen en loonbelastingverklaringen per werknemer zou aanleveren. In de laatstvermelde brief van 3 maart 2008 heeft belanghebbende toegezegd uiterlijk 25 maart 2008 de motivering toe te sturen naar de inspecteur.
2.6. Nadat de inspecteur op 25 maart 2008 geen motivering had ontvangen, heeft hij op 27 maart 2008 uitspraak op bezwaar gedaan en heeft hij het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een motivering op het bezwaarschrift. Op 5 mei 2008 heeft belanghebbende alsnog het bezwaarschrift nader gemotiveerd.
2.7. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Zo deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord, is vervolgens in geschil of de naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht en naar een juist bedrag zijn vastgesteld. Belanghebbende heeft hierbij gesteld dat door de uitkomst van het deblokkeringsonderzoek bij haar het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat de (loon-)administratie zoals zij die voerde voldeed aan de eisen die de inspecteur daaraan stelde.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid:
2.8.Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard en is het beroep van belanghebbende in zoverre gegrond. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de besprekingen en correspondentie tussen de inspecteur en belanghebbende wel degelijk blijkt dat belanghebbende het niet eens was met de hoogte van naheffingsaanslag. Het standpunt van de inspecteur dat niet duidelijk was wat de grieven van belanghebbende waren, houdt derhalve geen stand.
Met betrekking tot de aanslag:
2.9.Naar het oordeel van de rechtbank beroept belanghebbende zich terecht op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende bij het boekenonderzoek in 2005 voor de deblokkering van de G-rekening mocht aannemen dat de loonadministratie over de jaren 2004 en 2005 reeds op haar fiscale merites was beoordeeld. Anders dan de inspecteur stelt, is dan niet meer van belang of de inspecteur daadwerkelijk de loonadministratie op haar fiscale merites heeft beoordeeld. Daarnaast hadden, gelet op het grote aantal correcties, ontbrekende gegevens en andere omissies in de loonadministratie niet aan de aandacht van de inspecteur kunnen ontsnappen en waren de gevolgen voor de belastingheffing van dien aard dat het voor de hand had gelegen om kritische opmerkingen te plaatsen en tot naheffing over te gaan. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank in het arrest van de Hoge Raad van 18 december 1991, nr. 27127, BNB 1992/182. Dat ter zake geen rapport wer
d uitgebracht doet aan dit oordeel niet af.
2.10.Gelet op het feit dat het vertrouwensbeginsel ziet op de jaren 2004 en 2005 en belanghebbendes beroep ziet op de gehele naheffingsaanslag, dient de naheffingsaanslag te worden verminderd met de correcties over de desbetreffende jaren. Nu de correctie over het jaar 2003 met betrekking tot de vaststelling van het fictief loon voor een bedrag van € 3.934, welke volgt uit het boekonderzoek, niet met gronden door belanghebbend is betwist en naar het oordeel van de rechtbank juist is, dient deze correctie te worden gehandhaafd. De naheffingsaanslag dient derhalve met inachtneming van het voorgaande te worden verminderd tot € 3.934.
Met betrekking tot de vergrijpboete:
2.11.Op grond van artikel 67f van de AWR kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen indien het aan de opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de belasting, welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen, niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald. In de toelichting op paragraaf 25 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: het BBBB) wordt vermeld dat ten aanzien van vergrijpboeten onder het begrip opzet dient te worden verstaan het willens en wetens handelen of nalaten, leidend tot het niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn heffen of betalen van belasting. Voorts is in de toelichting bepaald dat onder opzet ook voorwaardelijke opzet valt en dat hieronder wordt verstaan het willens en wetens aanvaarden van de reële kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat te weinig belasting geheven is of kan worden dan wel niet tijdig betaald is. In het derde lid van artikel 25 van het BBBB is bepaald dat, indien sprake is van opzet, de inspecteur een vergrijpboete kan opleggen van 25 %.
2.12.De motivering van de inspecteur voor het opleggen van de vergrijpboete luidt als volgt: “De grondslag voor de boete is het bedrag van belasting dat niet of niet tijdig is betaald voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige niet of niet tijdig is betaald. Inhoudingsplichtige heeft niet voldaan aan de administratieve verplichtingen. De voorschriften omtrent de administratieve verplichtingen zijn duidelijk in de brochures en de handleiding voorgeschreven. De inhoudingsplichtige wist of had redelijkerwijs moeten weten dat hij te weinig loonbelasting en premie volksverzekeringen heeft ingehouden en afgedragen. De inhoudingsplichtige is of had bekend moeten zijn met die voorwaarden”
De rechtbank acht de grove schuld dan wel opzet met betrekking tot de correctie van het fictieve loon over het jaar 2003 niet bewezen, nu de bovenstaande motivering ziet op de correcties met betrekking tot de ontbrekende ID-bewijzen en loonbelastingverklaringen en niet op de correctie met betrekking tot het fictieve loon. De vergrijpboete met betrekking tot de voornoemde correctie van het fictieve loon, alsmede de vergrijpboete met betrekking tot de correcties over de jaren 2004 en 2005 waarvan het beroep gegrond is verklaard, houden derhalve geen stand.
2.13.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
2.14.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
Aldus gedaan door mr. W. Brouwer, rechter, en door deze en mr. M.H. van Heel, griffier ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 2 april 2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.