Rechtbank Breda, 21-12-2009, BV7529, 07/1322
Rechtbank Breda, 21-12-2009, BV7529, 07/1322
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 21 december 2009
- Datum publicatie
- 2 maart 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2009:BV7529
- Zaaknummer
- 07/1322
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/1322
Uitspraakdatum: 14 december 2009
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 8 maart 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 1998 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen van
ƒ 154.455, alsmede tegen de gelijktijdig daarmee vastgestelde beschikking heffingsrente (aanslagnummer [nummer]H.86).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2009 te Breda. Aldaar zijn tegelijkertijd behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers AWB 07/1315 tot en met 07/1323 en AWB 07/1843 tot en met 07/1849. Ter zitting zijn verschenen en gehoord, belanghebbende vergezeld van zijn gemachtigde, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Maastricht, alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden].
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van nihil;
- stelt het verlies over 1998 vast op ƒ 499.517 (€ 226.671);
- vernietigt de beschikking heffingsrente en stelt de heffingsrente op nihil;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 373;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.
2. Gronden
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift
2.1. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 maart 2007 het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. In het verweerschrift heeft de inspecteur uitdrukkelijk gesteld dat dit onjuist is geweest en dat belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar kan worden geacht te zijn geweest. De rechtbank ziet geen reden tot een andersluidend oordeel. Het beroep is in zoverre dan ook gegrond.
2.2. Nu belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar heeft de rechtbank de uitspraak op bezwaar vernietigd. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 22 februari 2008, nr. 43 289, BNB 2008/113, dient de rechtbank alsdan in de regel de inspecteur op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld omdat duidelijk is dat belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet in haar procesbelang is geschaad indien de rechtbank de zaak zelf afdoet en de inspecteur niet opdraagt opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. Redengevend hiervoor acht de rechtbank dat de onderhavige zaak onderdeel uitmaakt van een cluster van zaken. Die zaken hebben allemaal betrekking op (naheffings)aanslagen die voortvloeien uit hetzelfde Fiod-onderzoek. Uit de gedingstukken komt naar voren dat de inspecteur in alle zaken een inhoudelijke beoordeling heeft uitgevoerd, zij het in de onderhavige zaak slechts ambtshalve. Terugwijzing van enkel de onderhavige zaak zou leiden tot versnippering van het geschil, hetgeen de rechtbank om proceseconomische redenen niet wenselijk acht. Voorts acht de rechtbank van belang dat zij tot het oordeel is gekomen dat belanghebbende in de onderhavige zaak in het gelijk moet worden gesteld. Derhalve zal de rechtbank de zaak niet terugwijzen naar de inspecteur, maar met toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Awb zelf in de zaak voorzien.
Met betrekking tot de aanslag
2.3. De rechtbank heeft bij haar uitspraken van heden in de zaken met procedurenummers 07/1316 tot en met 07/1321, welke uitspraken bij deze uitspraak zijn gevoegd, voor de naheffing van loonbelasting bij de [VOF Pizzeria Y] en [VOF Pizzeria X], geoordeeld dat de administratie niet als grondslag voor de omzetberekeningen kan dienen en dat meer omzet moet zijn gerealiseerd dan is verantwoord. Hetgeen daar is overwogen geldt evenzeer voor de inkomstenbelasting.
2.4. Artikel 52 AWR bepaalt dat ondernemers gehouden zijn van alles betreffende het bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen daaruit duidelijk blijken. Belanghebbende heeft niet de administratie gevoerd waartoe hij verplicht was. Artikel 27e AWR bepaalt dat de rechtbank alsdan het beroep ongegrond moet verklaren tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Met enkel het weerspreken van hetgeen is geconstateerd heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet het bewijs geleverd dat en in hoeverre de uitspraak onjuist is.
2.5. De rechtbank dient te beoordelen of de onderhavige aanslag berust op een redelijke schatting van de inspecteur.
2.6. De inspecteur heeft bij beide vennoten een winstcorrectie toegepast van ƒ 50.000. In zijn verweerschrift onderbouwt hij deze winstcorrecties door toepassing van cijfers van het bedrijfschap Horeca en Catering. Aldus berekent de inspecteur een winstcorrectie van ƒ 68.403 voor [VOF Pizzeria X] en ƒ 60.995 voor [VOF Pizzeria Y], totaal derhalve ƒ 129.398. Gelet op deze onderbouwing acht de rechtbank een winstcorrectie van in totaal ƒ 100.000 niet onredelijk. Nu belanghebbende echter ingevolge de overeenkomsten van de vennootschappen onder firma gerechtigd was tot 60% van de winst van beide pizzeria’s, acht de rechtbank een gelijke verdeling van de winstcorrectie over beide vennoten wel onredelijk. De rechtbank zal de winstcorrectie bij belanghebbende dan ook aanpassen naar 60% van
ƒ 100.000 zijnde ƒ 60.000.
2.7. Daarbij is nog geen rekening gehouden met de naheffingsaanslagen loonbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank brengt goed koopmansgebruik mee dat belanghebbende ten laste van de winst van het jaar 1998 een voorziening mag vormen voor de over de jaren 1996 tot en met 1998 meer verschuldigde loonbelasting die samenhangt met de zwart uitbetaalde nettolonen. De inspecteur heeft dat ook ter zitting erkend en gemachtigde heeft desgevraagd aangegeven deze voorziening ook daadwerkelijk te willen vormen in het onderhavige jaar. De totale naheffing loonbelasting over 1996 tot en met 1998 voor beide pizzeria’s beliep ƒ 1.106.620, dus ten laste van de winst van belanghebbende kan tot 60% van dat bedrag, derhalve tot ƒ 663.972, een voorziening worden gevormd.
2.8. Nu de aanslag is opgelegd naar een positief belastbaar inkomen, ligt daarin besloten de beschikking dat het verlies over 1998 nihil bedraagt (vergelijk: Hoge Raad 16 december 2005, nr. 41 587, gepubliceerd op rechtspraak.nl, LJN AU8169). De onder 2.6 vermelde winstcorrectie en de vorming van de onder 2.7 vermelde voorziening resulteren in een negatief inkomen van ƒ 154.455 plus ƒ 10.000 winstcorrectie min ƒ 663.972 voorziening loonbelasting of ƒ 499.517. De rechtbank zal het verlies op dat bedrag vaststellen.
2.9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
3. Proceskostenveroordeling
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank beschouwt de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder procedurenummers AWB 07/1315 tot en met 07/1323 en AWB 07/1843 tot en met 07/1849 als samenhangend in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.449 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 maal 1,5 wegens het aantal samenhangende zaken en een wegingsfactor 1.) Voor de reiskosten van belanghebbende wordt de inspecteur, eveneens met toepassing van het Besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 41,68, totaal derhalve € 1.490,68. Nu van alle samenhangende zaken er vier gegrond zijn, wordt aan de onderhavige zaak 1/4 deel daarvan toegerekend of (afgerond) € 373.
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en mr.drs. M.H. van Schaik, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 21 december 2009
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.