Home

Rechtbank Breda, 12-02-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:5145, AWB-07_3249

Rechtbank Breda, 12-02-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:5145, AWB-07_3249

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
12 februari 2010
Datum publicatie
16 mei 2014
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:5145
Zaaknummer
AWB-07_3249
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/3249

Uitspraakdatum: 12 februari 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 15 juni 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2000.

Zittingen

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2009 te Breda. Voor een overzicht van het verhandelde ter zitting en van de daar verschenen personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan op 30 juni 2009 een afschrift aan partijen is verzonden.

Bij tussenuitspraak van 12 oktober 2009 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van de namen van de kopers en de chassisnummers, rompnummers, kentekens, serienummers en modelnummers van de waterscooters toegewezen. Een afschrift van de tussenuitspraak is op 12 oktober 2009 aan partijen verzonden.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting hervat op 29 januari 2010 te Breda. Voor een overzicht van het verhandelde ter zitting en van de daar verschenen personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan heden een afschrift aan partijen is verzonden.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 148.715;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 362,25;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 143 aan deze vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende ontving tot en met 31 januari 2002 een bijstandsuitkering van de gemeentelijke sociale dienst.

2.2.

Belanghebbende heeft zich op 27 januari 2002 bij de belastingdienst gemeld als startende ondernemer. Bij de Kamer van Koophandel stond belanghebbende met ingang van 1 februari 2002 ingeschreven met de handelsnaam “[handelsnaam]”. Belanghebbende verkocht watersportartikelen, zoals jetski’s, waterscooters, trailers en accessoires (zwemvesten en wetsuits) aan particulieren. Hij verrichtte ook reparatie-en onderhoudswerkzaamheden. Belanghebbende presenteerde zich onder de namen “[A]” of “[B]” of “[handelsnaam]”.

2.3.

De onderneming was gevestigd op het woonadres van belanghebbende aan de [adres], [plaats Z]. De ondernemingsactiviteiten werden verricht vanuit een showroom en werkplaats die naast de woonwagen van belanghebbende waren gelegen.

2.4.

Op 11 mei 2005 is namens de inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld. Onderzocht zijn de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en premie WAZ van 2002 tot en met 2003, de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004 en de aangifteplicht in de jaren 2000 en 2001 voor de inkomstenbelasting en omzetbelasting. Een afschrift van het rapport van 4 juli 2006 behoort tot de gedingstukken.

2.5.

In het rapport is ten aanzien van de ondernemingsactiviteiten van belanghebbende het volgende opgemerkt. De waterscooters en jetski’s waren van het merk [merk] en werden door belanghebbende ingekocht bij [C BV] ([C BV]) gevestigd in [plaats X]. [C BV] bestelde de vaartuigen bij de [fabrikant D] in Canada. De vaartuigen werden ingevoerd en vervoerd door [E BV] ([E BV]) in [plaats Y], die deze kosten rechtstreeks factureerde aan het moederbedrijf in Spanje. De vaartuigen stonden op voorraad in een loods van [E BV]. Zodra belanghebbende een vaartuig had verkocht, gaf hij dat door aan [C BV] die vervolgens [E BV] de opdracht gaf het vaartuig bij belanghebbende af te leveren. Belanghebbende betaalde het van de koper ontvangen geld aan [C BV]. [C BV] factureerde aan belanghebbende. Bij de aflevering van een vaartuig werd door belanghebbende samen met de koper een garantieformulier ingevuld dat via [C BV] aan het moederbedrijf van [C BV] in Spanje werd verzonden.

2.6.

In het rapport is melding gemaakt van twee derdenonderzoeken.

2.6.1.

Op 31 oktober 2003 is bij [C BV] een derdenonderzoek ingesteld met betrekking tot de aankopen van belanghebbende over de jaren 2000 tot en met 2003. Een afschrift van het rapport van 5 november 2003 behoort tot de gedingstukken. In het rapport is vermeld dat [C BV] het overgrote deel van de verkopen in de periode 2000 tot en met januari 2002 als contante verkopen heeft geboekt zonder vermelding van naam en adresgegevens van de afnemers. [C BV] heeft over 2000 € 724.709 en over 2001 € 565.632 aan contante verkopen verantwoord. Na 1 februari 2002 zijn bijna geen contante verkopen meer geboekt en is belanghebbende de grootste afnemer.

2.6.2.

Op 28 juni 2004 is een derdenonderzoek ingesteld bij [E BV]. Aan de hand van de transportbescheiden en de chassisnummers hebben de controlerende ambtenaren vastgesteld dat bijna alle contant en zonder naam en adresgegevens verkochte vaartuigen van [C BV] in de periode van 2000 tot en met januari 2002 werden vervoerd naar belanghebbende, [adres] in [plaats Z]. In 2000 werden 107 vaartuigen met een waarde van € 701.298 door [E BV] naar belanghebbende vervoerd en in 2001 63 vaartuigen met een waarde van € 510.914.

2.7.

Tijdens het bij belanghebbende ingestelde boekenonderzoek is door de controlerend ambtenaren op 26 mei 2005 gesproken met [F] en [G] van [C BV]. Een afschrift van de op 29 november 2007 op ambtseed opgemaakte verklaring van de controlerend ambtenaren van dat gesprek behoort tot de gedingstukken, inhoudende:

‘Door de heren [F] en [G] werd onder andere verklaard:

“De contante verkopen in de administratie van [C BV] te [plaats X] in de periode tot 1 februari 2002 hebben nagenoeg allemaal betrekking op verkopen van [belanghebbende]. [belanghebbende] wilde zelf geen facturen op naam. Alle betalingen gebeurden contant. Of [belanghebbende] kwam in [plaats X] om contant te betalen, of wij gingen zelf naar [plaats Z] om geld op te halen. De administratie en het uitschrijven dan zijn facturen werd door zijn vrouw gedaan.

(...)

Omdat wij bij [C BV] vonden dat [belanghebbende] het eigenlijk niet kon maken om zo’n enorme omzet nog steeds contant te facturen, hebben wij hem medegedeeld dat hij zich beter bij de belastingdienst kon melden om als ondernemer aangemerkt te worden. Dit heeft [belanghebbende] dan ook gedaan vanaf 1 februari 2002.”’

De controleurs hebben vervolgens aan de adviseur van belanghebbende informatie gevraagd over de leveringen door [C BV] aan belanghebbende vóór 1 februari 2002. Op 24 augustus 2005 heeft de adviseur aan de controleurs geantwoord dat [C BV] de leveringen ontkende. Op 24 oktober 2005 hebben [F] en [G] verklaard dat belanghebbende pas met ingang van 1 februari 2002 dealer was geworden en dat in de jaren daarvoor het adres van belanghebbende werd gebruikt als afhaaladres. Bij brief van 19 juli 2006 heeft [F] dat nogmaals bevestigd.

2.8.

Tot de gedingstukken behoren onder meer de volgende stukken:

- een garantieformulier van 7 juli 1999, afkomstig van [C BV], waarop als dealer van het vaartuig staat vermeld [X.X.X.X.] en een handgeschreven telefoonnummer “[telefoonnummer]”;

- een garantieformulier van 3 mei 2000 afkomstig van [C BV], waarop als dealer van het vaartuig staat vermeld [X.X.X.X.] en een stempel “[A] [telefoonnummer] n° 1 [Sales-X]”;

- een kopiefactuur van 7 juli 2001 voor [H BV], [I], afkomstig van [A] voor een RX DI 2001 ten bedrage van ƒ 25.000 inclusief 19 % BTW ƒ 3.391,60 . Op de factuur staat een stempel “[A] [telefoonnummer] n° 1 [Sales-X]” met daarbij de aantekening “voldaan 30-6-01”. In de administratie van [C BV] was deze waterscooter verantwoord als contante verkoop op 10 juni 2001 voor ƒ 21.177,65 inclusief ƒ 3.380,50. De brutowinst voor belanghebbende op deze waterscooter is door de controlerend ambtenaren op 18,04 % berekend.

- een luchtfoto uit 2000 met daarop de woonwagen van belanghebbende en een aantal waterscooters en trailers die in de omgeving van de woonwagen waren opgesteld.

2.9.

Tijdens het bij belanghebbende ingestelde boekenonderzoek is door de controlerend ambtenaren geconstateerd dat in de showroom vijf waterscooters stonden. In de werkplaats stond één waterscooter in reparatie. En buiten stonden vijf trailers en twee gebruikte waterscooters van derden bestemd voor de verkoop.

2.10.

Tijdens het bij belanghebbende ingestelde boekenonderzoek is door de controlerend ambtenaren op 15 en 16 februari 2006 derdenonderzoek ingesteld bij kopers van een vaartuig in de periode vóór 1 februari 2001. Een afschrift van de op 27 november 2007 op ambtseed opgemaakte verklaring van de controlerend ambtenaren van die gesprekken behoort tot de gedingstukken, inhoudende:

“Aan de hand van de aflevergegevens van het transportbedrijf uit [plaats Y] hebben wij de rompnummers vergeleken met de gegevens van de RDW.

Hierbij kwamen de naam en adresgegevens van een aantal kopers naar voren.

Van deze personen hebben wij er 13 onaangekondigd bezocht.

(…)

De vragen zijn gesteld aan de hand van een vragenlijst.

De antwoorden hebben wij genoteerd, eventuele stukken zijn bijgevoegd.

(…)

Uit de verklaringen van de bezochte personen blijkt dat:

-

de leveringen door belastingplichtige zijn gedaan

-

de betalingen geschiedden aan belastingplichtige

-

belastingplichtige het onderhoud verrichtte

-

er regelmatig een trailer werd geleverd bij de jetski.”

Afschriften van de ingevulde en geanonimiseerde vragenlijsten behoren eveneens tot de gedingstukken.

Belanghebbende heeft bij brief van 15 januari 2010 achttien niet-geanonimiseerde verklaringen overgelegd van personen die in het verleden een waterscooter hebben gekocht. Vier van de personen, die een verklaring hebben opgesteld, zijn op verzoek van belanghebbende ter zitting als getuige gehoord.

2.11.

Naar aanleiding van de bevindingen tijdens meergenoemde boekenonderzoek hebben de controlerend ambtenaren geconcludeerd dat belanghebbende minimaal vanaf januari 2000 actief was als handelaar van watervoertuigen maar over de periode tot 1 februari 2002 geen administratie had gevoerd en ook geen stukken bewaard. De controlerend ambtenaren hebben vervolgens de verschuldigde belasting en de niet aangegeven omzetten en brutowinsten over 2000 en 2001 op de volgende bedragen berekend:

2000

2001

OB

OB

Inkoop watervoertuigen

€ 724.709

€ 126.824

€ 565.632

€ 107.470

Brutowinst 20%

€ 144.942

€ 113.126

Verkoop

€ 869.650

€ 152.189

€ 678.759

€ 128.694

Verschuldigde OB

€ 25.365

€ 21.494

De omzetten en brutowinsten zijn berekend aan de hand van de vervoersdocumenten van [E BV] en de inkoopadministratie van [C BV]. De brutowinstmarge is op 20% gesteld op basis van informatie verkregen van [C BV] en belanghebbende en de eigen berekening van de controleurs.

2.12.

Aan belanghebbende is geen aangiftebiljet inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar uitgereikt. Belanghebbende heeft zelf ook niet verzocht om de uitreiking van een aangiftebiljet.

2.13.

De inspecteur heeft belanghebbende als ondernemer voor de inkomstenbelasting aangemerkt en op basis van de in 2.11. berekende brutowinst een navorderingsaanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van € 148.854. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast als bedoeld in artikel 25, zesde lid, van de AWR en de aanslag gehandhaafd.

2.14.

In het verweerschrift heeft de inspecteur zich geconfirmeerd aan het standpunt van belanghebbende dat voor de berekening van het huurwaardeforfait moet worden uitgegaan van een waarde van de woonwagen van € 17.243. De inspecteur concludeert tot vermindering van het belastbaar inkomen met € 139 tot € 148.715.

2.15.

In geschil is of belanghebbende in de periode 1 januari 2000 tot 1 februari 2002 ondernemingsactiviteiten heeft verricht en of de inspecteur zich terecht beroept op de zogenoemde omkering van de bewijslast.

2.16.

Belanghebbende heeft ter zitting vijf getuigen meegebracht en gehoord. Hij heeft de rechtbank verzocht nog twee andere getuigen ([J] en [K]) te horen. Hij heeft aangevoerd dat belanghebbende alles op alles wil zetten om zijn naam te zuiveren, dat van beide getuigen verklaringen in het dossier zitten en de getuigenverklaringen daarop een toelichting zullen zijn. Blijkens de stukken heeft [J] een waterscooter gekocht in 2002 toen belanghebbende al officieel dealer was van [C BV]. Hij kan dus niets verklaren over de situatie in 2000 en 2001. [K] heeft niet verklaard over enige betrokkenheid van belanghebbende bij de door hem in 2000 gekochte waterscooter. Gezien het voorgaande, en mede in acht nemende dat reeds vijf andere getuigen zijn gehoord over de betrokkenheid van belanghebbende bij de leveringen van waterscooters in 2000 en 2001, ziet de rechtbank geen aanleiding om de twee voorgestelde getuigen ook nog te horen.

2.17.

Artikel 6 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Wet) bepaalt dat degene voor wiens rekening een onderneming wordt gedreven, winst uit onderneming geniet. Deze persoon is derhalve aan te merken als een ondernemer. In artikel 7 van de Wet is voorts bepaald dat winst het bedrag is van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit onderneming. Wil er sprake zijn van een onderneming, dan moet er een duurzame organisatie zijn van arbeid en kapitaal die deelneemt aan het economische verkeer en waarmee wordt beoogd winst te behalen.

2.18.

De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende in ieder geval vanaf 2000 gehandeld heeft in watersscooters en jetski’s en door deelname aan het economisch verkeer winst heeft beoogd en ook daadwerkelijk heeft genoten. De rechtbank leidt dat af uit de volgende feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien:

- Het is in het handelsverkeer tussen onafhankelijke partijen zeer ongebruikelijk dat een partij gedurende twee jaar diensten als opslag en afwikkeling van kooptransacties verricht voor de andere partij zonder enige vergoeding.

- Belanghebbende heeft gesteld dat hij zijn diensten om niet heeft geleverd, omdat hem voor later het dealerschap was beloofd. De rechtbank acht dat geen steekhoudende verklaring. In de eerste plaats niet omdat [C BV] blijkbaar pleegde te verkopen via dealers en er geen enkel belang bij had om in de jaren 2000 tot 2002 niet een “gewone”dealer aan te trekken die verkoop, opslag en aflevering zou regelen. In de tweede plaats niet omdat te verwachten zou zijn dat een dergelijke afspraak op papier was gezet.

- Belanghebbende heeft een groot aantal personen, die volgens hem in 2000 of 2001 bij hem een waterscooter hadden afgehaald, benaderd om hierover te verklaren. Indien belanghebbendes betrokkenheid bij de afleveringen niet verder ging dan wat hij heeft geschetst, is onbegrijpelijk dat hij de namen en adressen van die mensen wist. Zijn verklaring dat deze personen hem hebben benaderd nadat de belastingdienst hen had ondervraagd, spoort niet met hetgeen de getuigen hebben verklaard. Overigens is onaannemelijk dat alle door belanghebbende genoemde personen met hem contact zouden hebben opgenomen na gehoord te zijn door de belastingdienst als zij geen enkele band met belanghebbende hadden.

- Uit de verklaringen van de getuigen blijkt dat de koop van de waterscooters steeds verschillend verliep: de ene keer werd contant aan [C BV] betaald en de andere keer aan belanghebbende, de ene keer stond belanghebbende als leverancier op de factuur en de andere keer niet en datzelfde geldt voor de garantieformulieren. Dat duidt in elk geval op een grotere betrokkenheid van belanghebbende dan hij aangeeft.

- Op de onder 2.8. vermelde luchtfoto zijn meerdere waterscooters te zien bij de woning van belanghebbende. Op overeenkomstige wijze plegen winkeliers/handelaren hun handelswaar buiten de winkel uit te stallen om klanten te trekken. Als belanghebbende niet meer deed dan het opslaan en op laten halen van de jetski’s en waterscooters, hoefde hij geen klanten te trekken en was er geen reden om de producten buiten uit te stallen. Als klanten uitsluitend scooters kwamen halen, zou te verwachten zijn dat ze verpakt waren en binnen stonden.

- Belanghebbende behaalde in 2002, toen hij officieel als dealer naar buiten trad, direct grote omzetten. Dat is niet goed verklaarbaar indien hij volstrekt nieuw was als dealer.

2.19.

De rechtbank acht ook aannemelijk dat [F] en [G] tijdens het boekenonderzoek hebben verklaard zoals is vastgelegd in het ambtsedig proces-verbaal, vermeld onder 2.7., en dat hun latere verklaringen onjuist zijn. Deze latere verklaringen zijn op meerdere punten tegenstrijdig met de onder 2.6. tot en met 2.11. genoemde feiten en omstandigheden. Zo is door [G] en [F] op 24 oktober 2005 onder meer verklaard dat kopers bij stukken naar een (andere) dealer werden verwezen, er geen trailers werden verkocht en het vaartuig compleet in een krat werd verkocht. Uit de verklaringen van de kopers blijkt evenwel het tegendeel en uit de onder 2.8. vermelde foto blijkt dat er scooters zonder krat bij belanghebbende stonden. Ook de verklaring van [G] en [F] dat belanghebbende vanaf 1999 zelf minimaal wel wat watervoertuigen van [C BV] afnam, stemt niet overeen met de eigen administratie van [C BV] waarin alleen contante verkopen werden geboekt en geen officiële verkopen aan belanghebbende. Ten slotte volgt uit een aantal verklaringen van kopers van een vaartuig dat zij een vaartuig bij belanghebbende hebben ingeruild.

2.20.

Al het vorenoverwogene in aanmerking nemende, komt de rechtbank tot het oordeel dat aannemelijk is dat belanghebbende zich reeds vanaf 2000 bezig hield met de verkoop van waterscooters en jetski’s en toebehoren en dat de bij [C BV] als contante omzetten geboekte bedragen, in verband waarmee jetski’s en waterscooters naar belanghebbende zijn vervoerd, betrekking hadden op verkopen door belanghebbende. Gezien de omvang van de omzet, het aantal verhandelde vaartuigen en de presentatie naar derden toe was sprake van een onderneming.

2.21.

In artikel 52 van de AWR is de administratieplicht vastgelegd voor natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefenen. Nu belanghebbende in de vorm van een onderneming zijn handel in vaartuigen uitoefende, was hij administratieplichtig. Door de inspecteur is onweersproken gesteld dat belanghebbende in het geheel geen administratie ter zake van zijn ondernemingshandelingen had bijgehouden. De rechtbank moet dan op grond van artikel 27e, aanhef en onder b, van de AWR het beroep ongegrond verklaren, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende de onjuistheid van de aanslag niet bewezen.

2.22.

Alsdan dient beoordeeld te worden of de onderhavige winstcorrectie in alle redelijkheid is bepaald. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur in alle redelijkheid kon uitgaan van een winstopslag van 20%, zoals in het controlerapport van 4 juli 2006 is gedaan.

2.23.

De rechtbank acht derhalve de winstcorrectie juist. Gelet op hetgeen onder 2.14. is overwogen, moet het belastbaar inkomen dan wel worden verminderd tot € 148.715. In zoverre is het beroep gegrond.

2.24.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de vier samenhangende zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 07/3249, 07/3250, 07/3251 en 07/3252 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.449 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen op drie zittingen met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1 en toepassing van een factor 1,5 wegens meer dan drie samenhangende zaken), waarvan € 362,25 wordt toegerekend aan deze zaak. In procedurenummer 07/3249 gelast de rechtbank vergoeding van het betaalde griffierecht van € 143.

Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en mr. M.J. van Balkom, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR)

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.