Home

Rechtbank Breda, 06-01-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:101 BK8857, 09/5051

Rechtbank Breda, 06-01-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:101 BK8857, 09/5051

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
6 januari 2010
Datum publicatie
13 januari 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BK8857
Zaaknummer
09/5051

Inhoudsindicatie

Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen

Belanghebbende heeft na 1 oktober 2009 beroep aangetekend tegen de fictieve weigering van de inspecteur om uitspraak op bezwaar te doen. De rechtbank doet uitspraak zonder onderzoek ter zitting omdat het beroep kennelijk gegond is. De inspecteur heeft geen verweerschrift ingediend en de rechtbank gaat er van uit dat inderdaad geen uitspraak op bezwaar is gedaan. De rechtbank draagt de inspecteur op om alsnog binnen twee weken na verzending van haar uitspraak op het bezwaar te beslissen op straffe van een dwangsom van € 100 per dag met een maximum van € 15.000.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/5051

Uitspraakdatum: 6 januari 2010

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[eiseres] V.O.F., gevestigd te [plaatsnaam],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding.

1.1.Belanghebbende heeft in september 2001 haar aangifte omzetbelasting ingediend over het tijdvak augustus 2001.

1.2.Op 23 oktober 2001 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte van omzetbelasting over het tijdvak augustus 2001. De inspecteur heeft aan belanghebbende meegedeeld dat het bezwaar tevens wordt opgevat als een bezwaar tegen alle nog in te dienen aangiften omzetbelasting over september 2001 tot en met 31 december 2002. Indien de kwestie op 31 december 2002 nog actueel zou zijn, hetgeen belanghebbende stelt en de inspecteur niet weerspreekt, zou de periode waarover geacht wordt bezwaar te zijn gemaakt worden verlengd met 12 maanden.

1.3.Belanghebbende heeft, bij brief van 24 november 2009, bij de rechtbank binnengekomen op 25 november 2009, beroep aangetekend tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het in 1.2 genoemde bezwaar.

2.Motivering

2.1.Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom (hierna: de Wet) en beroep bij niet tijdig beslissen in werking getreden. Ingevolge artikel III van de Wet, blijft op een bezwaarschrift dat is ingediend vóór 1 oktober 2009 het recht van toepassing zoals dit gold voor betreffende datum, maar is op een beroepschrift dat ná 1 oktober 2009 is ingediend afdeling 8.2.4a van de Awb van toepassing.

2.2.Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek onder meer sluiten indien voortzetting daarvan niet nodig is, omdat het beroep kennelijk gegrond is. Op grond van artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting nodig acht.

2.3.Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:

a. de inspecteur in gebreke is tijdig uitspraak op bezwaar te doen, en

b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende de inspecteur schriftelijk heeft medegedeeld dat hij in gebreke is. Op grond van artikel 6:12, vierde lid, van de Awb is het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.

2.4.Naar het oordeel van de rechtbank is het beroepschrift niet onredelijk laat ingediend in de zin van artikel 6:12, vierde lid, van de Awb, zodat het beroep ontvankelijk is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat tussen partijen contact is blijven bestaan over de afwikkeling van het bezwaar en er ook een bezwaarprocedure is gaan lopen over een volgend tijdvak en daarna in te dienen aangiften.

2.5.Ingevolge artikel 25, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen beslist de inspecteur binnen één jaar na ontvangst van het bezwaarschrift. Dit is slechts anders indien belanghebbende is verzocht een verzuim te herstellen als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, indien de inspecteur het doen van uitspraak heeft verdaagd, of indien belanghebbende met verder uitstel heeft ingestemd als bedoeld in lid 4 van artikel 7:10 van de Awb.

2.6.Uit de gedingstukken blijkt dat belanghebbende ermee heeft ingestemd dat de termijn waarbinnen uitspraak op bezwaar moest worden gedaan is opgeschort tot 1 januari 2005.

2.7.Gelet op het voorgaande had de inspecteur uiterlijk op 1 januari 2005 op het bezwaar moeten beslissen. De rechtbank constateert dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank constateert voorts dat belanghebbende de inspecteur bij brief van 3 februari 2009 heeft meegedeeld dat nog geen uitspraak op bezwaar is gedaan. In deze brief vraagt belanghebbende om een reactie. Naar het oordeel van de rechtbank kan betreffende brief van belanghebbende als ingebrekestelling worden aangemerkt.

2.8.Het beroep is kennelijk gegrond.

2.9.Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog uitspraak op het bezwaar te doen.

2.10.De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.

2.11.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 109,25 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 0,25). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van zeer gering gewicht is, nu het geding slechts betrekking heeft op de vraag of de beslistermijn van artikel 7:10 van de Awb is overschreden.

3.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-gelast dat de inspecteur binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, uitspraak op bezwaar doet op straffe van een dwangsom van € 100 per dag met een maximum van € 15.000;

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 109,25;

-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 297 aan hem vergoedt.

Aldus gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en door deze en mr. I. van Wijk, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 20 januari 2010

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR)

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.