Home

Rechtbank Breda, 25-01-2010, BL4468, 08/5073

Rechtbank Breda, 25-01-2010, BL4468, 08/5073

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
25 januari 2010
Datum publicatie
19 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BL4468
Zaaknummer
08/5073

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/5073

Uitspraakdatum: 25 januari 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiser], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de ontvanger van de Belastingdienst/Amsterdam,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder ontvanger.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de ontvanger van 2 juni 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking aansprakelijkstelling van 24 oktober 2007 ten bedrage van € 144.112 voor de onbetaald gebleven navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2003 opgelegd aan [naam vennootschap] B.V.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2010 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde mr. [gemachtigde], advocaat te Oostzaan, alsmede namens de ontvanger mr. [gemachtigde], vergezeld van mr. [gemachtigde] en namens de inspecteur, [gemachtigde].

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende was vanaf 21 juli 1994 tot en met 25 juni 2003 directeur en enig aandeelhouder van [naam vennootschap] B.V. (de vennootschap). Sinds 18 juli 1997 is het doel van de vennootschap het beheren en exploiteren van registergoederen en de aan- en verkoop alsmede de bemiddeling daarvan. De vennootschap had een bedrijfspand in eigendom dat zij vanaf 1 september 2001 verhuurde. In 2002 heeft de vennootschap het bedrijfspand verkocht aan de echtgenote van belanghebbende in privé voor € 825.000. De boekwinst bedroeg € 429.744. Voor deze boekwinst heeft de vennootschap een herinvesteringsreserve gevormd in de zin van het artikel 15e van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. In verband met de verkoop heeft belanghebbende nagenoeg alle liquide middelen van de vennootschap ten titel van lening opgenomen en aldus een schuld in rekening-courant gekregen van € 375.740.

2.2.Op 25 juni 2003 heeft belanghebbende de aandelen in de vennootschap verkocht aan [vennootschap R] B.V.([vennootschap R]) voor € 375.740. [vennootschap R] heeft de koopsom voldaan door overname van de rekening-courantschuld van belanghebbende. Op 31 maart 2006 heeft de vennootschap haar activiteiten gestaakt.

2.3.Op 19 maart 2005 heeft de inspecteur aan de vennootschap een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting over 2003 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 10.000. Op 15 augustus 2005 en 14 september 2005 heeft de vennootschap alsnog een aangifte vennootschapsbelasting over 2003 ingediend. De inspecteur heeft de aangifte van 15 augustus 2005 als een bezwaarschrift aangemerkt. Bij uitspraak op bezwaar van 12 april 2006 heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.

2.4.Op 30 mei 2006 heeft de inspecteur aan de vennootschap een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over 2003 opgelegd ten bedrage van € 486.739. In deze aanslag, gedagtekend 10 juni 2006, is rekening gehouden met de vrijval van de herinvesteringsreserve. Op 14 april 2007 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag verminderd tot een te betalen belasting van € 144.112. De navorderingsaanslag is onbetaald gebleven.

2.5.Bij beschikking van 24 oktober 2007 heeft de ontvanger belanghebbende aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 144.112 aan onbetaald gebleven vennootschapsbelasting. Belanghebbende is aansprakelijk gesteld op grond van artikel 40, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (de Wet).

2.6.In geschil is of belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld voor de onbetaald gebleven belastingschuld van de vennootschap, welke vraag belanghebbende ontkennend en de ontvanger bevestigend beantwoordt.

2.7.Vaststaat dat belanghebbende 100% aandeelhouder van de vennootschap was en dat hij alle aandelen in de vennootschap heeft vervreemd. Tevens staat vast dat het vermogen van de vennootschap op het moment van vervreemding van de aandelen nagenoeg geheel bestond uit de vordering in rekening-courant op belanghebbende en de herinvesteringreserve. Hiermee is aan twee van de drie voorwaarden voor de aansprakelijkstelling ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Wet voldaan.

2.8.De derde voorwaarde voor de aansprakelijkstelling ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Wet is dat het vermogen van de vennootschap anders dan ten gevolge van de normale bedrijfsvoering is verminderd. [vennootschap R] heeft de koopsom betaald door overname van de vordering van de vennootschap op belanghebbende. Vaststaat dat [vennootschap R] op 25 juni 2003 over voldoende vermogen in de vorm van liquide middelen en onroerende zaken beschikte om die vordering van de vennootschap geheel of gedeeltelijk te voldoen. Naar de ontvanger heeft gesteld en belanghebbende onvoldoende heeft bestreden, was het vermogen van [vennootschap R] op 1 januari 2004 nagenoeg tot nihil gereduceerd en is het vermogen in de jaren daarna ook niet meer toegenomen. Hierdoor heeft de vordering van de vennootschap op [vennootschap R] haar waarde verloren en is het vermogen van de vennootschap verminderd. Nu door de ontvanger onweersproken is gesteld dat het uitlenen van liquide middelen niet tot de normale bedrijfsvoering van de vennootschap behoort, is daarmee tevens aan de derde voorwaarde voldaan, zodat belanghebbende aansprakelijk is op grond van artikel 40, eerste lid, van de Wet

2.10.Degene die aansprakelijk is op grond van artikel 40, eerste lid, van de Wet, is ingevolge het tweede lid van die bepaling niet aansprakelijk, voor zover zekerheid is gesteld voor het gedeelte van de vennootschapsbelasting waarvoor hij in beginsel aansprakelijk is. Belanghebbende heeft gesteld dat hij zekerheid heeft gesteld door een bedrag van € 83.515 op de kwaliteitsrekening van de notaris over te maken. Uit de gedingstukken blijkt dat belanghebbende dit bedrag als onderdeel van de aandelenoverdracht op de kwaliteitsrekening van de notaris heeft overgemaakt en dat hij ervan op de hoogte was dat dit bedrag door de notaris na het passeren van de akte op een rekening ten behoeve van de vennootschap zou worden overgemaakt. Hiermee heeft belanghebbende de aanwending van het bedrag voor de voldoening van (een deel van) de vennootschapsbelastingschuld uit handen gegeven. Van een zekerheid in de zin van het tweede lid is dan geen sprake.

2.11.Belanghebbende heeft een beroep gedaan op de disculpatiemogelijkheid van artikel 40, zesde lid, van de Wet. Om zich met succes op deze disculpatiemogelijkheid te kunnen beroepen, moet belanghebbende bewijzen dat het niet aan hem is te wijten dat het vermogen van de vennootschap ontoereikend is voor het voldoen van de vennootschapsbelasting.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met hetgeen hij dienaangaande heeft gesteld niet bewezen dat deze vermogensvermindering niet aan hem is te wijten. De omstandigheid dat belanghebbende voor de verkoop informatie over de koper heeft ingewonnen, is daartoe onvoldoende. Temeer nu, naar de ontvanger heeft gesteld en de rechtbank aannemelijk acht, het vermogen van de vennootschap pas in het jaar na de vervreemding is verminderd door uitgesproken onzakelijk handelen door de vennootschap ten gunste van [vennootschap R]. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat uit de gedingstukken blijkt dat belanghebbende de aandelen voor een hoge prijs heeft kunnen verkopen, aangezien de vennootschapsbelastinglatentie bij verkoop werd berekend op 20% van het bedrag van de herinvesteringsreserve, ondanks dat het (top)tarief in de vennootschapsbelasting destijds 34,5% bedroeg. Hij heeft het vervolgens volledig in handen van de koper van de aandelen gelegd of de vennootschap zou worden leeggehaald dan wel de vennootschapsbelasting zou worden voldaan. Belanghebbende was er bovendien voorafgaand aan de verkoop van de aandelen expliciet op gewezen dat het risico bestond ‘dat de koper de vennootschap leeghaalt en laat ploffen’. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat belanghebbendes gemachtigde ter zitting heeft gesteld dat de inspecteur had moeten weten dat in 2002 ten onrechte een herinvesteringsreserve is gevormd omdat er ultimo 2002 geen vervangingsvoornemen bestond. De rechtbank is van mening dat de inspecteur hier bij de aanslagregeling over 2002 niet van op de hoogte kon zijn, maar leidt hier wel uit af dat er ultimo 2002 kennelijk geen vervangingsvoornemen bestond. Belanghebbende was zelf als bestuurder verantwoordelijk voor de aangifte vennootschapsbelasting 2002 van de vennootschap en heeft het dan ook ten onrechte laten gebeuren dat een herinvesteringsreserve werd gevormd en vervolgens een vennootschap met herinvesteringsreserve werd verkocht.

2.12.Belanghebbendes grief dat de inspecteur niet had mogen navorderen is gericht tegen het opleggen van de navorderingsaanslag op zich en ziet niet op de aansprakelijkstelling zelf of op de omvang van het bedrag waarvoor hij als derde aansprakelijk is gesteld. Deze grief kan hem dus niet baten.

2.13.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard. Ook al hetgeen belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.

2.14.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus gedaan door mr. W. Brouwer, voorzitter, mr. M.L.M. van Kempen en mr.dr. A.H.H. Bollen-Vandenboorn, rechters, en door de voorzitter en mr. M.J. van Balkom, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 5 februari 2010

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.