Home

Rechtbank Breda, 20-01-2010, BL5299, 08/5672

Rechtbank Breda, 20-01-2010, BL5299, 08/5672

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
20 januari 2010
Datum publicatie
24 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BL5299
Zaaknummer
08/5672

Inhoudsindicatie

X is dga van belanghebbende. In december 2003 sluiten X, de BV en de nspecteur een vaststellingsovereenkomst over de fiscale behandeling van de debetstand in de rekening-courant en de lening tussen de BV en X van per ultimo 2003 van € 320.000. Overeengekomen wordt dat de debetstand trapsgewijs moet dalen naar een stand van € 80.000 ultimo 2006. Indien de debetstand in enig jaar uitkomt boven een met deze datum corresponderend schuldniveau zal het verschil hiervan worden aangemerkt als netto-dividend van X in het betreffende jaar. In 2005 legt de inspecteur een naheffingsaanslag dividendbelasting over 2005 op voor de verschillen ultimo 2004 en 2005. Naar het oordeel van de rechtbank is de tekst van de overeenkomst duidelijk en kan de inspecteur de naheffingsaanslag opleggen. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag voorzover deze betrekking heeft op 2004. De boete is terecht opgelegd, maar wordt evenredig verminderd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/5672

Uitspraakdatum: 20 januari 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaatsnaam],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Zuidwest/kantoor Breda,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 28 oktober 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2005 opgelegde naheffingsaanslag dividendbelasting ten bedrage van € 86.164 en de daarbij bij beschikking opgelegde boete van € 12.500.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2010 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [naam], alsmede namens de inspecteur, [naam].

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-vermindert de naheffingsaanslag tot € 34.959;

-vermindert de boete tot € 5.071;

-veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende ten bedrage van € 644;

-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 288 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.[naam directeur belanghebbende] is directeur en enig aandeelhouder in belanghebbende.

2.2.Naar aanleiding van een boekenonderzoek, ingesteld in 2003 is met betrekking tot de debetstand van de rekening-courant en een leningsovereenkomst met [naam directeur belanghebbende] door belanghebbende een vaststellingsovereenkomst met de belastingdienst gesloten. De overeenkomst is vastgelegd in een door de adviseur van belanghebbende opgestelde brief van 20 november 2003. In de overeenkomst staat het volgende:

“De overeengekomen afspraken luiden als volgt:

1.De huidige schuldverhouding zal in de periode tussen 2003 en 2007 geleidelijk worden teruggebracht tot een voor de belastingdienst aanvaardbaar niveau van € 80.000 per 31-12-2006. De schuldverhouding per 31-12-2002 is als volgt:

Stand lening per 31-12-2002 € 175.226,-

Stand rekening courant per 31-12-2002 € 147.724,-

2.De schuldverhouding zal van de stand van € 320.000 per 31-12-2002 moeten dalen naar een stand van € 80.000 per 31-12-2006. Om dit te bereiken zal de schuldverhouding in jaartallen gezien het volgende verloop dienen te hebben.

Stand 2004 € 250.000,-

Stand 2005 € 200.000,-

Stand 2006 € 80.000,-

3.Indien op 31 december van enige onder 3 vermelde jaar de schuldverhouding tussen (rechtbank: belanghebbende) en haar directeur grootaandeelhouder uitkomt boven een met deze datum corresponderend schuldverhoudingsniveau, dan wordt het verschil aangemerkt als netto-dividend, waarover de te berekenen dividendbelasting op aangifte wordt afgedragen binnen één maand na het definitief gereedkomen van de jaarrekening van het betreffende jaar van (rechtbank: belanghebbende). Het bruto-dividend zal aangegeven worden in het jaar waarin per 31 december het schuldverhoudingsniveau boven een met deze datum corresponderend schuldverhoudingsniveau is gestegen.

4.Tot 1 januari 2007 zal (rechtbank: belanghebbende) geen afboekingen op de schuldverhouding met haar directeur-grootaandeelhouder ten laste van de belastbare winst doen laten plaatsvinden.

5.De belastingdienst zal de schuldverhouding, zoals deze is vermeld in de tot op heden ingediende aangiften fiscaal niet herkwalificeren indien zowel (rechtbank: belanghebbende) als de heer [naam directeur belanghebbende] als privé-persoon zich akkoord verklaren met hetgeen in deze brief is vastgelegd middels ondertekening voor akkoord van deze brief.”

[naam directeur belanghebbende] heeft deze overeenkomst voor zichzelf en namens belanghebbende ondertekend op 8 december 2003; de inspecteur op 18 december 2003.

2.3.De standen van de lening en rekening-courant zijn ultimo 2004 en 2005:

2004 2005

Lening 160.227 139.727

Rekening-courant 230.334 305.712

Totaal 390.561 445.439

2.4.De in 2.3 vermelde standen zijn bij de regeling van de aanslag in de vennootschapsbelasting over het jaar 2005 naar voren gekomen. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat ter zake van de uit die standen blijkende overschrijdingen van de saldi ultimo 2004 en 2005 - in afwijking van de overeenkomst - geen dividendbelasting op aangifte is voldaan. De inspecteur heeft in verband daarmee een uitdeling van € 344.656 gesteld en de onderwerpelijke naheffingsaanslag met boete opgelegd. De uitdeling is als volgt berekend:

Stand lening ultimo 2005 € 305.712

Stand rekening-courant ultimo 2005 € 152.780 +

Totaal € 458.492

Afgesproken maximale stand ultimo 2005 € 200.000 -/-

Overschrijding € 258.492

Verschuldigde dividendbelasting € 86.164 +

Bruto uitdeling € 344.656.

De boete betreft een vergrijpboete van in beginsel 25 percent wegens grove schuld, welke boete de inspecteur bij de vaststelling ervan heeft gematigd tot op € 12.500.

2.5.In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

1.Is de naheffingsaanslag dividendbelasting terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?

2.Is de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?

2.6.Belanghebbende stelt dat het de ratio van de overeenkomst is om slechts die schulden terug te dringen waartegenover geen of te weinig zekerheden zijn gesteld en dat [naam directeur belanghebbende] voldoende zekerheid heeft gesteld voor de lening. Hieruit volgt, zo stelt zij, dat de voor de onderscheidene jaren afgesproken maximale saldi enkel zien op de rekening-courantlening aan [naam directeur belanghebbende]. Naar het oordeel van de rechtbank faalt deze stelling omdat deze geen steun vindt in de duidelijke en ondubbelzinnige tekst van de onderdelen 1 en 2 van de overeenkomst. Die houdt immers op dat punt in dat het per 31 december 2002 uitstaande saldo van € 320.000 (het totaal van de stand van de rekening-courant en van de lening) wordt teruggebracht tot de afgesproken maxima ultimo 2004, 2005 en 2006 en dat een overschrijding daarvan elk jaar als netto-dividenduitkering aan [naam directeur belanghebbende] wordt aangemerkt.

2.7Voorts stelt belanghebbende dat de verhouding tussen de saldi van de rekening-courant en de lening bijstelling behoeft en dat zulks met een beroep op de foutenleer moet leiden tot de conclusie dat van enige overschrijding geen sprake is. Veronderstellenderwijs ervan uitgaand dat dit feitelijk juist is, kan dit standpunt geen doel treffen omdat het niet wegneemt dat de totale bedragen voor het bepalen van de maxima van belang zijn en deze door dit standpunt niet wijzigen.

2.8.[naam directeur belanghebbende] heeft na het aangaan van de overeenkomst met de inspecteur een onroerende zaak aangeschaft. Deze onroerende zaak kon hij pas verkopen nadat een geschil met de gemeente betreffende die onroerende zaak was opgelost. De omstandigheid dat de liquiditeiten die daardoor in beslag werden genomen later vrij kwamen dan [naam directeur belanghebbende] aanvankelijk voorzag, leidt er niet toe dat de inspecteur in redelijkheid niet op de nakoming door belanghebbende van die overeenkomst mocht rekenen. [naam directeur belanghebbende] heeft immers zelf besloten die onroerende zaak aan te schaffen wetende dat hij een aflossingsverplichting jegens belanghebbende had. Het risico dat hij niet tijdig over voldoende liquiditeiten zou beschikken om aan die verplichting te kunnen voldoen moet daarom voor rekening van [naam directeur belanghebbende] blijven. Zo [naam directeur belanghebbende] dan wel belanghebbende de aflossing had willen beperken, had het op hun weg gelegen daaromtrent tijdig met de inspecteur in overleg te treden. Ook overigens kan niet worden geoordeeld dat de inspecteur belanghebbende onder deze omstandigheid redelijkerwijs niet aan die afspraak kan houden.

2.9.Uit het vorenoverwogene volgt, in samenhang met het bepaalde in onderdeel 3 van de overeenkomst, dat belanghebbende de overschrijdingen ultimo 2004, onderscheidenlijk 2005 als netto-dividend moest beschouwen. Nu de overeenkomst van een netto-dividend per jaar uitgaat moet van de volgende bedragen voor de jaren 2004 en 2005 uitgegaan worden.

Voor 2004: Totaal schulden ultimo 2004 -/- stand overeenkomst:

€ 390.561-/- € 250.000 = € 140.561 netto-dividend.

Voor 2005: (Totaal schulden ultimo 2005 -/- netto-dividend 2004) -/- stand overeenkomst:

(€ 445.439 -/- € 140.561) -/- € 200.000 = € 104.878 netto-dividend.

Belanghebbende had derhalve ter zake van die dividenduitkeringen - die volgens de overeenkomst worden geacht te hebben plaatsgevonden op 31 december 2004, onderscheidenlijk 31 december 2005 - dividendbelasting op aangifte moeten voldoen naar een bruto-dividend van telkens vierderde van het desbetreffende bedrag. Ter zitting hebben partijen verklaard dit als een subsidiair uitgangspunt te aanvaarden.

2.10.Voornoemd uitgangspunt betekent dat, nu de naheffingsaanslag enkel ziet op het jaar 2005, niet meer kan worden nageheven dan de in dit jaar verschuldigd geworden dividendbelasting, ofwel {25 % van (4/3 x € 104.878)} is € 34.959.

2.11.Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur terecht ingevolge artikel 67f van de AWR een vergrijpboete opgelegd wegens grove schuld. Belanghebbende heeft de overeenkomst met de inspecteur genegeerd en niet op eigen initiatief ter zake van de overschrijding van de afgesproken maximale schuldenstand dividendbelasting op aangifte voldaan. Het is daarom aan belanghebbendes grove onachtzaamheid te wijten dat te weinig dividendbelasting is betaald. De inspecteur is derhalve terecht overgegaan tot het opleggen van een vergrijpboete. Nu echter de naheffingsaanslag wordt verminderd acht de rechtbank een evenredige vermindering van de boete tot € 5.072 (34.959/86.164 maal € 12.500) passend en geboden.

2.12.De omstandigheid dat in de aankondiging van de boete van 23 mei 2008 is verwezen naar de artikelen 67b en 67c van de AWR terwijl sprake is van een vergrijpboete leidt niet tot het vervallen van de boete. Op grond van het bepaalde in artikel 67f van de AWR kan bij een naheffingsaanslag een boete worden opgelegd indien het aan grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de belasting welke op aangifte moet worden voldaan niet is betaald. De inspecteur heeft bij brief van 19 maart 2008 onder verwijzing naar artikel 67f van de AWR meegedeeld dat een vergrijpboete van € 12.500 zou worden opgelegd omdat belanghebbende de overeenkomst niet is nagekomen en dat de belanghebbende in dit verband grove schuld wordt verweten. Aldus is belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank tijdig en voldoende geïnformeerd over de gronden van de boete. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende door de onjuistheden in de brief van 23 mei 2008 niet in zijn verdediging is geschaad omdat die onjuistheden, mede gelet op de brief van 19 maart 2008 voor belanghebbende kenbaar waren.

2.13.Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en heeft de rechtbank beslist als hiervoor onder 1 is vermeld.

2.14.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en wegingsfactor 1).

Aldus gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. R.W. Otto, rechters, en door de voorzitter en mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 28 januari 2010

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR)

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.