Home

Rechtbank Breda, 25-01-2010, BL6137, 08/4250

Rechtbank Breda, 25-01-2010, BL6137, 08/4250

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
25 januari 2010
Datum publicatie
2 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BL6137
Zaaknummer
08/4250

Inhoudsindicatie

De rechtbank oordeelt dat de aansprakelijkstelling ingevolge artikel 36, vierde lid, van de Invorderingswet 1990 terecht is.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/4250

Uitspraakdatum: 25 januari 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[adres], wonende te [plaatsnaam] (België),

eiser,

en

de ontvanger van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder ontvanger.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de ontvanger van 4 augustus 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking aansprakelijkstelling van 3 maart 2008 ten bedrage van € 173.034 voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 30 november 2007 opgelegd aan [X] B.V.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2010 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de ontvanger, [namen].

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 24 november 2009 aan zijn gemachtigde [naam] op het adres [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brief op 25 november 2009 aan de gemachtigde op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-vermindert de beschikking aansprakelijkstelling tot een bedrag van € 48.071;

-veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644;

-gelast dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende was vanaf 31 mei 2000 bestuurder van [X] B.V. (de vennootschap) en stond als zodanig ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

2.2.Op 19 november 2007 heeft bij de vennootschap en twee gelieerde vennootschappen een boekenonderzoek plaatsgevonden. Hierbij is het volgende geconstateerd:

1.de vennootschap heeft omzetbelasting in aftrek gebracht welke niet aan haar in rekening is gebracht (correctie voorbelasting);

2.de vennootschap heeft omzetbelasting in rekening gebracht die niet in de reguliere aangiften is aangegeven en afgedragen (correctie artikel 37);

3.bij een aantal leveringen heeft de vennootschap ten onrechte het 0%-tarief toegepast (correctie 0%-tarief).

Naar aanleiding van deze bevindingen heeft de inspecteur aan de vennootschap over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 30 november 2007 een naheffingsaanslag omzetbelasting, een boetebeschikking en een beschikking heffingsrente opgelegd van in totaal € 258.289 (€ 170.509 aan omzetbelasting, € 85.255 aan vergrijpboete en € 2.525 aan heffingsrente). De naheffingsaanslag is onbetaald gebleven en de vennootschap heeft geen melding gemaakt van haar betalingsonmacht.

2.3.Bij beschikking van 3 maart 2008 is belanghebbende door de ontvanger aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 173.034 aan onbetaald gebleven omzetbelasting en heffingsrente. Belanghebbende is aansprakelijk gesteld op grond van artikel 36, vierde lid, van de Invorderingswet 1990 (de Wet).

2.4.In de bestreden uitspraak van 4 augustus 2008 heeft de ontvanger het bezwaar van belanghebbende afgewezen. Hiertegen is belanghebbende op 15 september 2008 in beroep gekomen.

2.5.Na bezwaar van de vennootschap tegen de naheffingsaanslag heeft de inspecteur bij uitspraak van 10 oktober 2008 de naheffingsaanslag verminderd tot € 46.697, de vergrijpboete tot € 8.795 boete en de heffingsrente tot € 1.397. Het uiteindelijk vastgestelde belastingbedrag betreft de correctie artikel 37 van € 35.183 en de correctie voorbelasting van € 11.514. In navolging van deze vermindering van de naheffingsaanslag heeft de ontvanger de aansprakelijkstelling in de beroepsfase bij de beschikking van 26 november 2008 verminderd tot € 56.866. Bij beschikking van 24 december 2008 heeft de ontvanger het bedrag ambtshalve verminderd tot € 48.071, omdat in de aansprakelijkstelling abusievelijk tevens de bij de aanslag opgelegde boete van € 8.795 was begrepen.

2.6.In geschil is of belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld voor de onbetaald gebleven belastingschuld van de vennootschap, welke vraag belanghebbende ontkennend en de ontvanger bevestigend beantwoordt.

2.7.Ingevolge artikel 36, eerste lid van de Wet is hoofdelijk aansprakelijk voor de omzetbelasting verschuldigd door een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dat volledig rechtsbevoegd is, voor zover het aan de heffing van vennootschapsbelasting is onderworpen: ieder van de bestuurders overeenkomstig het bepaalde in de volgende leden. Ingevolge het tweede lid van artikel 36 van de Wet is het lichaam als bedoeld in het eerste lid verplicht om onverwijld nadat gebleken is dat het niet tot betaling van omzetbelasting, in staat is, daarvan mededeling te doen aan de ontvanger en, indien de ontvanger dit verlangt, nadere inlichtingen te verstrekken en stukken over te leggen. Elke bestuurder is voorts bevoegd om namens het lichaam aan deze verplichting te voldoen.

2.8.Niet in geschil is dat de melding als hiervoor bedoeld niet door de vennootschap is gedaan. In dat geval bepaald het vierde lid van artikel 36 van de Wet dat de bestuurder op de voet van het bepaalde in het derde lid aansprakelijk is met dien verstande dat wordt vermoed dat de niet betaling aan hem is. Tot de weerlegging van dit vermoeden wordt slechts toegelaten de bestuurder die aannemelijk maakt dat het niet aan hem is te wijten dat het lichaam niet aan zijn in het tweede lid bedoelde verplichting heeft voldaan. Nu belanghebbende geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit de rechtbank aannemelijk is geworden dat het niet voldoen aan de meldingsplicht niet aan hem te wijten is, is de rechtbank van oordeel dat hij terecht aansprakelijk is gesteld voor de onderhavige naheffingsaanslag omzetbelasting.

2.9.Gelet op hetgeen onder 2.5. is overwogen, vermindert de rechtbank het bedrag van de aansprakelijkstelling tot € 48.071 overeenkomstig de ambtshalve beschikking van 24 december 2008 van de ontvanger. In zoverre is het beroep gegrond.

2.10.De rechtbank vindt aanleiding de ontvanger te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Aldus gedaan door mr. W. Brouwer, voorzitter, mr. M.L.M. van Kempen en mr.dr. A.H.H. Bollen-Vandenboorn, rechters, en door de voorzitter en mr. M.J. van Balkom, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 5 februari 2010

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR)

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.