Home

Rechtbank Breda, 08-02-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:751 BL6160, 08/5274

Rechtbank Breda, 08-02-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:751 BL6160, 08/5274

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
8 februari 2010
Datum publicatie
3 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BL6160
Zaaknummer
08/5274

Inhoudsindicatie

X BV, belanghebbende, heeft leningen verstrekt aan haar dochtervennootschap, Y BV. Er zijn daarbij geen zekerheden gesteld noch is er een akte van geldlening opgemaakt. Y BV heeft wel 5 procent rente betaald aan belanghebbende. Y BV heeft met de gelden op haar beurt leningen verstrekt aan een vennootschap in Turkije, een onafhankelijke derde. In 2005 heeft Y BV haar vordering op de Turkse vennootschap afgewaardeerd, omdat de Turkse vennootschap door de Golf-oorlog niet meer aan haar verplichtingen kon voldoen.

De rechtbank oordeelt dat de door belanghebbende aan Y BV verstrekte leningen zakelijk zijn. Het feit dat met betrekking tot de door belanghebbende aan Y BV verstrekte leningen geen akte van geldlening is opgemaakt, dat geen zekerheden zijn gesteld en dat geen aflossingsschema is overeengekomen, zijn naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf onvoldoende om tot onzakelijkheid te concluderen, nu de leningen zijn verstrekt toen de vooruitzichten goed waren, er ter zake van de door Y BV verstrekte leningen schriftelijke overeenkomsten zijn opgemaakt en Y BV de facto als een doorgeefluik diende. Belanghebbende heeft terecht haar vordering op Y BV afgewaardeerd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/5274

Uitspraakdatum: 8 februari 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[X] BV, gevestigd te [plaatsnaam],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 2 oktober 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2005.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2010 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, haar gemachtigde mr. [naam] te Amsterdam, tot zijn bijstand vergezeld van [naam], alsmede namens de inspecteur, [namen].

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van nihil;

-stelt het verlies over 2005 vast op € 758.851;

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644;

-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 288 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende was in het onderhavige jaar 100% [X] van [X] B.V. ([X]) en Rietdekkersbedrijf [Z] B.V. en vormde hiermee een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Het dagelijkse bestuur van de vennootschappen was in handen van [naam DB].

2.2.[X] hield 50% van de aandelen in [Y] B.V. ([Y]). De overige 50% van de aandelen in [Y] werd gehouden door [W] B.V. ([W]). Het dagelijkse bestuur van [Y] was in handen van [naam DB] en [naam 2]. De bedrijfsactiviteiten van [Y] bestonden uit het verstrekken van[A]ningen aan [A] ([A]) en [B] Ltd. ([B]), beide in Turkije.

2.3.De bedrijfsactiviteiten van [X] bestonden hoofdzakelijk uit het verstrekken van leningen aan [Y]. Vanaf 2001 tot en met 2004 heeft [X] aan [Y] in totaal € 866.041 aan leningen verstrekt. Er zijn daarbij geen zekerheden gesteld noch is er een akte van geldlening opgemaakt. In 2001, 2002 en een deel van 2003 is door [Y] 5 procent rente betaald aan belanghebbende. Daarna is door [Y] geen rente meer betaald, maar is deze bijgeschreven. De bijgeschreven rente tot en met 2005 bedroeg in totaal € 120.876. [Y] heeft € 738.679 doorgeleend aan [A] en € 127.362 aan [B] Ter zake van deze leningen zijn overeenkomsten opgemaakt.

2.4.Ook [W] heeft leningen verstrekt aan [Y]. Eind 2004 was het geleende bedrag € 125.000. Ter zake daarvan is op 6 januari 2005 een leningovereenkomst opgemaakt waarin zekerheden zijn gesteld.

2.5.In 2008 is bij [Y] een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangifte vennootschapsbelasting 2005. [Y] had de leningen aan [A], inclusief de gederfde rente, en de lening aan [B] tot een totaalbedrag van € 943.641 in haar jaarrekening 2005 als kosten geboekt en ten laste van haar fiscale winst gebracht. Ten aanzien van de afwaardering van de vordering op [A] in 2005 is in het controlerapport van 6 oktober 2008 het volgende opgemerkt:

“Afwaardering vordering

Uit de verstrekte stukken (…) blijkt dat onder het Oil-for-food-programme een aantal zeer grote orders zijn binnengehaald en er ook is geleverd door de Turkse onderneming [A] Er werd een breed scala aan producten aan Irak verkocht (…).

De verdiensten werden opnieuw geïnvesteerd in nieuwe orders. (…)

De vooruitzichten waren goed. Er was een opdracht met een waarde van 26 miljoen dollar binnengehaald om diverse onderdelen voor een spoorweg te leveren. Kort na het binnenhalen van deze order is de Golfoorlog uitgebroken en werden alle tegoeden van de Turkse onderneming [A] bevroren. De handel lag volledig stil. Na de oorlog was handel met Irak niet langer mogelijk, omdat alles via Amerikaanse leveranciers verliep. Omdat de Turkse onderneming [A] niet langer aan haar lopende verplichtingen kon voldoen is door schuldeisers haar faillissement aangevraagd. De Turkse onderneming [A] is blijkens de Turkse Kamer van Koophandel uiteindelijk failliet verklaard in januari 2008.

Op grond van het voorgaande kan de afwaardering door [Y] B.V. worden gevolgd.”

2.6.Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar een vordering op [Y] van in totaal € 986.917. Belanghebbende heeft deze vordering in haar jaarrekening 2005 in zijn geheel als algemene kosten geboekt en ten laste van haar fiscale winst gebracht. Belanghebbende heeft over 2005 aangifte gedaan naar een belastbaar bedrag van negatief € 1.216.846.

2.7.Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur het aangegeven belastbare bedrag verhoogd met een correctie deelneming van € 457.995 en een correctie algemene kosten van € 986.917. De aanslag vennootschapsbelasting 2005 is vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 228.066.

2.8.In geschil is of de inspecteur terecht de afwaardering van belanghebbendes vordering op [Y] heeft gecorrigeerd. Meer in het bijzonder is in geschil of de door belanghebbende aan [Y] verstrekte leningen zakelijk zijn, zoals belanghebbende stelt en de inspecteur betwist.

2.9.Voor de beoordeling of een lening op onzakelijke gronden is verstrekt, zijn de omstandigheden die op het tijdstip van het verstrekken van de lening aan de uitlener bekend zijn of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn, beslissend. De inspecteur heeft zijn standpunt gebaseerd op het feit dat met betrekking tot de door belanghebbende aan [Y] verstrekte leningen geen akte van geldlening is opgemaakt, dat geen zekerheden zijn gesteld en dat geen aflossingsschema is overeengekomen. Deze omstandigheden zijn in het licht van hetgeen hierna wordt overwogen naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf onvoldoende om tot onzakelijkheid te concluderen.

2.10.Vaststaat dat [X] leningen heeft verstrekt aan [Y] om [Y] in staat te stellen op haar beurt leningen te verstrekken aan [A], een onafhankelijke derde. De leningen zijn met name in 2001 en 2002 verstrekt, nadat [A] ingevolge het onder de Verenigde Naties vallende Oil-for-food-programme een aantal zeer grote orders had binnengehaald en de vooruitzichten goed waren. Ter zake van deze door [Y] verstrekte leningen zijn schriftelijke overeenkomsten opgemaakt. [Y] diende de facto als een doorgeefluik. Niet valt in te zien waarom de leningen van [X] aan [Y] niet zakelijk zouden zijn en de doorleningen van [Y] aan [A] wel.

2.11.De leningen van [X] aan [Y] zijn in de jaarrekeningen van beide vennootschappen verantwoord. Dit geldt ook voor de leningen die [Y] heeft ontvangen van [W]. Tussen [W] en [Y] is ter zake van de leningen in 2005, dus ruimschoots nadat de leningen feitelijk waren verstrekt, uiteindelijk wel een leenovereenkomst opgemaakt. Naar belanghebbende heeft gesteld en de rechtbank aannemelijk acht, was tussen [X], [W] en [Y] niet in geschil dat [X] en [W] de leningen op gelijke voorwaarden hadden verstrekt. Daarvoor pleit ook dat in de beginjaren ook feitelijk rente door [Y] is betaald, zowel aan belanghebbende als aan [W] en ook dat, naar belanghebbende ter zitting geloofwaardig en onweersproken heeft gesteld, [W] en [naam DB] hebben afgesproken dat [Y] de leningen van [X] als eerste zal terugbetalen indien dat mogelijk wordt.

2.12.De rechtbank acht, mede op basis van hetgeen onder 2.10. en 2.11. is overwogen, aannemelijk dat [X] de leningen onder deze omstandigheden en voorwaarden ook als niet-aandeelhouder zou hebben verstrekt. Een rentemarge van 2% acht de rechtbank, gezien de doorleensituatie, niet onzakelijk laag. Het enkel ontbreken van een schriftelijke leningsovereenkomst tussen [X] en [Y] acht de rechtbank onder deze omstandigheden onvoldoende voor een andere conclusie. Ook de omstandigheid dat geen zekerheden zijn gesteld, doet aan deze conclusie niet af, nu de leningen uitsluitend waren bedoeld voor doorleningen in verband met handelsopdrachten die [A] reeds had binnengehaald. De stelling van de inspecteur dat de leningen niet op zakelijke gronden zijn aangegaan, moet dan ook worden verworpen.

2.13.De rechtbank heeft, mede gezien het onder 2.5. vermelde rapport, geen twijfel aan de stelling dat het uitbreken van de Golfoorlog in maart 2003 en de gevolgen daarvan ertoe hebben geleid dat [A] niet meer aan haar verplichtingen kon voldoen en [Y] als gevolg daarvan evenmin.

2.14.De inspecteur heeft ter zitting nog gesteld dat de vordering in 2005 voor verwezenlijking vatbaar was omdat [B] wel goed zou lopen. Belanghebbende heeft daar tegenover gesteld dat [B] weliswaar goed loopt maar de aan haar doorgeleende bedragen en daarover verschuldigde rente nog niet heeft kunnen (terug)betalen aan [Y]. De rechtbank is van oordeel dat het bedrag van de schulden en van de doorlopende rente zodanig hoog is, dat niet aannemelijk is dat de hoofdsom en de tot en met 2005 opgelopen rente in 2005 voor verwezenlijking vatbaar zijn. Indien en zodra dat zou veranderen, zal belanghebbende winst moeten nemen. .

2.15.Al het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2005 terecht de vordering op [Y] ten laste van de winst heeft afgewaardeerd tot nihil. Het beroep is gegrond.

2.16.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Aldus gedaan door mr. W. Brouwer, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr.dr. M.J.G.A.M. Weerepas, rechters, en door de voorzitter en mr. M.J. van Balkom, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 17 februari 2010

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR)

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.