Home

Rechtbank Breda, 10-02-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:811 ECLI:NL:RBBRE:2010:1391 BL6292, 09/1542

Rechtbank Breda, 10-02-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:811 ECLI:NL:RBBRE:2010:1391 BL6292, 09/1542

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
10 februari 2010
Datum publicatie
3 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BL6292
Zaaknummer
09/1542

Inhoudsindicatie

Algemeen nut beogende instelling. Stichting is een algemeen nut beogende instelling, omdat zij geen particuliere belangen nastreeft, maar een -tot de groep van [plaatsnaam] studenten- beperkt belang. Van algemeen belang kan ook sprake zijn als een zogenaamd "beperkt belang" wordt nagestreefd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/1542v

Uitspraakdatum: 10 februari 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], gevestigd te [plaatsnaam],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 3 maart 2008 (naar de rechtbank verstaat: te lezen als 3 maart 2009) op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, Wet inkomstenbelasting 2001 van 10 juli 2008 met dossiernummer 56 162 (fiscaalnummer: [nummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2010 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [namen], alsmede, namens de inspecteur, [namen].

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar, alsmede de beschikking;

-bepaalt dat belanghebbende wordt aangemerkt als een Algemeen nut beogende instelling;

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van

€ 966;

-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 297 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1Belanghebbende heeft, blijkens artikel 2 van haar statuten, ten doel “het bevorderen van de totstandkoming van voorzieningen, die ten principale niet van overheidswege subsidiabel zijn, alsmede het instandhouden en exploiteren daarvan, ten behoeve van studenten van de [naam universiteit] (hierna te noemen [naam universiteit]) en andere, naar het oordeel van het bestuur, als in artikel 3 daarvoor in aanmerking komende personen”.

2.2Belanghebbende heeft op 20 mei 2008 een verzoek ingediend om als algemeen nut beogende instelling (ANBI) te worden aangemerkt als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) juncto artikel 41a Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling). Dit verzoek is door de inspecteur bij beschikking van 10 juli 2008 afgewezen.

2.3.In geschil is of belanghebbende als een ANBI kan worden aangemerkt. Volgens de inspecteur voldoet belanghebbende niet aan het bepaalde in artikel 41a, eerste lid, onderdelen b, d en h, van de Uitvoeringsregeling, hetgeen door belanghebbende wordt bestreden.

2.4.Als “instellingen” worden ingevolge artikel 6.33, eerste lid, letter b, van de Wet IB onder meer aangemerkt “het algemeen nut beogende instellingen”. Als algemeen nut beogende instelling wordt aangemerkt de instelling waarvan de doelstelling een werkzaamheid betreft, die rechtstreeks het algemeen belang raakt. Van algemeen belang kan ook sprake zijn als een zogenaamd “beperkt belang” wordt nagestreefd.

2.5.Uit de gedingstukken, met name uit de statuten en het bij de stukken gevoegde overzicht van door de stichting feitelijk verrichte werkzaamheden en de daarop ter zitting gegeven toelichting is aannemelijk geworden dat belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, met haar activiteiten het algemeen belang dient. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat ter zitting vast is komen te staan dat alle [plaatsnaam] studenten een verzoek bij belanghebbende kunnen indienen voor ondersteuning van activiteiten, uitgezonderd feesten. Dat de ondersteunde activiteiten slechts aan een beperkte groep personen ten goede komen, in die zin dat niet alle in Nederland wonende personen een verzoek bij belanghebbende in kunnen dienen, doet niet af aan het karakter van het algemeen belang. Van algemeen belang moet worden onderscheiden particulier belang, wat niet hetzelfde is als beperkt belang. Belanghebbende streeft naar het oordeel van de rechtbank geen particuliere belangen na, maar een -tot de groep van [plaatsnaam] studenten- beperkt belang.

2.6.Ingevolge artikel 41a, eerste lid, onderdeel d, van de Uitvoeringsregeling juncto artikel 41b van de Uitvoeringsregeling mag een in aanmerking komende instelling niet meer vermogen aanhouden dan redelijkerwijs nodig is voor de continuïteit van de voorziene werkzaamheden ten behoeve van de instelling. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende naar een zodanig overschot streeft dat de continuïteit van haar giften verzekerd is. De rechtbank is van oordeel dat het aangehouden vermogen van de stichting –thans ongeveer € 1.200.000- in het licht van het door de stichting gevoerde beleid en uitgavenpatroon, als redelijk kan worden aangemerkt.

2.7.Ingevolge artikel 41a, eerste lid, onderdeel h, van de Uitvoeringsregeling, moet uit de regelgeving van de instelling blijken dat bij opheffing van de instelling een batig liquidatiesaldo besteed wordt ten behoeve van een instelling als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB, dan wel op enigerlei andere wijze waarmee het algemene belang wordt gediend. Artikel 7 van de statuten van belanghebbende vermeldt dat een eventueel batig saldo aangewend wordt voor een doel dat gelijk is aan of verwant aan het doel van belanghebbende. Nu vaststaat dat belanghebbende het algemeen belang beoogt, is daarmee, naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de in de Uitvoeringsregeling terzake gestelde voorwaarde.

2.8.Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende een algemeen belang beoogt en derhalve als een ANBI ingevolge artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB juncto artikel 41a van de Uitvoeringsregeling moet worden aangemerkt. Het beroep is derhalve gegrond verklaard.

2.9.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Aldus gedaan door mr A.A. den Hartog, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. D. Hund, rechters, en door de voorzitter en mr. M.D.E. Copra-Carolie, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 24 februari 2010

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR)

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.