Rechtbank Breda, 24-02-2010, BL7333, AWB8/3564
Rechtbank Breda, 24-02-2010, BL7333, AWB8/3564
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 24 februari 2010
- Datum publicatie
- 12 maart 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2010:BL7333
- Zaaknummer
- AWB8/3564
Inhoudsindicatie
Belanghebbende, ondernemer voor de omzetbelasting, verkocht klassieke auto’s met toepassing van de marge- en de globalisatieregeling voor de omzetbelasting. Belanghebbende heeft niet voldaan aan haar administratieve verplichtingen (artikel 52 AWR), omdat geen kasboek werd bijgehouden en verschillende auto’s niet in de administratie waren verwerkt. Volgt omkering van de bewijslast. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat het negatieve jaarsaldo aan omzetbelasting (totale margeverkopen - /- totale marge-inkopen), welke bedrag (carry forward) verrekenbaar is met de in het onderhavige jaar verschuldigde omzetbelasting, hoger is dan de inspecteur heeft aangenomen.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/3564
Uitspraakdatum: 24 februari 2010
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Roermond,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 16 juni 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2004 t/m 31 december 2004 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting, en de daarbij gelijktijdig bij beschikking opgelegde vergrijpboete, aanslagnummer [nummer] (hierna: de aanslag).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2010 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, haar gemachtigde mr. [gemachtigde], bijgestaan door [naam x], [naam y] en mw. [naam zz], alsmede namens de inspecteur, dr. [naam a], J[naam b] en dr. [naam c].
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraken op bezwaar;
-vermindert de aanslag tot € 49.576;
-vermindert de boete tot € 11.750;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 805;
-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 145 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende is een naar Panamees recht opgerichte rechtspersoon. Zij was in het onderhavige jaar ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB). De activiteiten van belanghebbende bestonden sinds 1996 voornamelijk uit de verkoop van klassieke auto’s, veelal ouder dan 30 jaar, welke vanuit de USA naar Europa werden geïmporteerd. Belanghebbende viel onder de margeregeling en de globalisatie¬regeling in de zin van artikel 28c respectievelijk artikel 28d van de Wet OB.
2.2.De aandelen in belanghebbende worden gehouden door [naam d] SA, een naar Panamees recht opgerichte rechtspersoon, welke gevestigd is in Panama. [naam d] heeft aan belanghebbende een lening verstrekt met als onderpand alle roerende zaken van de onderneming. Nadat in 2004 bij [naam d] bekend was geworden dat belanghebbende de huur van haar pand niet meer kon betalen, heeft [naam d] alle auto’s tot zich genomen en is de onderneming van belanghebbende op 30 november 2004 opgeheven. Tussen partijen is niet in geschil dat bij het “tot zich nemen” van de auto’s door [naam d] sprake was van leveringen van auto’s in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel a van de Wet OB.
2.3.Op 11 november 2005 heeft de inspecteur een eindcontrole uitgevoerd met betrekking tot de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het jaar 2004. Daarbij is geconstateerd dat:
-een kasadministratie voor contante ontvangsten en uitgaven ontbrak;
-de verkoop van de voorraad auto’s en onderdelen niet in de administratie was verwerkt;
-er geen jaarstukken waren opgemaakt;
-een juiste vaststelling van de in- en verkopen met betrekking tot de margeregeling ontbrak en de aan [naam d] verkochte auto’s niet in de administratie waren verwerkt;
-er geen aansluiting mogelijk was tussen de voorraad auto’s op 1 januari 2004 en de verkochte auto’s in 2004.
2.4.Naar aanleiding van de controle heeft de inspecteur een naheffingsaanslag opgelegd van € 85.197 en een vergrijpboete van € 42.598 (50%). De inspecteur heeft de aanslag en de boete bij de uitspraken op bezwaar gehandhaafd. Nadat beroep was ingesteld, heeft de inspecteur de aanslag en de boete verlaagd naar € 49.576 respectievelijk € 12.394 (25%).
2.5.Tijdens de zitting is komen vast te staan dat de volgende twee geschilpunten resteren:
1.Heeft belanghebbende voldaan aan de op haar rustende administratieverplichtingen in de zin van artikel 52 van de AWR.
2.Hoe hoog is het bedrag van het negatieve jaarsaldo (= totale margeverkopen minus totale marge-inkopen) over de jaren tot en met 2003 (= carry forward), welk bedrag verrekenbaar is met het positieve jaarsaldo over het jaar 2004. Belanghebbende bepleit een bedrag van € 252.288 en de inspecteur een bedrag van € 136.313.
De bewijslast
2.6.De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op haar rustende administratieve verplichtingen in de zin artikel 52 van de AWR. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende geen kasboek heeft bijgehouden terwijl ter zitting is bevestigd dat belanghebbende wel degelijk contante betalingen ontving. De stelling van belanghebbende dat alles in rekening-courant werd geboekt en dus alle betalingen en ontvangsten te herleiden waren, leidt niet tot een ander oordeel, nu niet aannemelijk is dat belanghebbende dagelijks zijn rekening-courant boekingen (betalingen en ontvangsten) heeft bijgehouden. Tot slot heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat er ongeveer elf ingevoerde auto’s niet in de administratie waren verwerkt. Dat de auto’s na de controle alsnog in de administratie zijn verwerkt, leidt er niet toe dat belanghebbende alsnog geacht wordt te hebben voldaan aan de eisen van artikel 52 van de AWR.
2.7.Artikel 27e van de AWR bepaalt dat, indien niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge (onder meer) artikel 52 van de AWR, de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast). Nu belanghebbende gelet op het overwogene in 2.6. niet heeft voldaan aan haar verplichtingen in de zin van artikel 52 van de AWR, is het aan belanghebbende om te doen blijken dat het negatieve jaarsaldo over 2003 € 252.288 in plaats van € 136.313 bedraagt. Belanghebbende is hierin niet geslaagd. Belanghebbende heeft alleen aangevoerd dat het bedrag ad € 252.288 blijkt uit het rapport van het boekenonderzoek met betrekking tot de jaren voor 1999 t/m 2003. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende hieraan geen vertrouwen kan ontlenen, aangezien de rechtbank Breda in haar uitspraak van 17 oktober 2006, AWB 05/4108 heeft beslist dat het jaarsaldo in 2003 juist positief was. Nu de inspecteur na de voornoemde procedure vanwege nagekomen stukken van belanghebbende alsnog ambthalve een negatief jaarsaldo over de jaren tot en met 2003 heeft berekend van € 136.313 en niet gebleken is dat deze berekening onjuist is, heeft de inspecteur de aanslag in de beroepsfase juist vastgesteld. In zoverre faalt de grief van belanghebbende.
Vergrijpboete
2.8.De inspecteur had een vergrijpboete opgelegd van 50% van de nageheven belasting in de zin van artikel 67f van de AWR, aangezien vanwege grove schuld te weinig belasting op aangifte was voldaan. Dit vanwege de gebrekkige administratie van belanghebbende (grove schuld) en het feit dat bij correcties in voorgaande jaren reeds gewezen was op de administratieve verplichtingen bij toepassing van de margeregeling (recidive). De inspecteur heeft tijdens de beroepsfase de boete alsnog verlaagd naar € 12.394 (25% van de nageheven belasting) omdat belanghebbende alsnog stukken heeft overgelegd die van belang waren voor de berekening van de verschuldigde belasting.
2.9.De rechtbank is van oordeel dat de boete passend en geboden is. De rechtbank acht bewezen dat het aan de grove schuld van belanghebbende te wijten is dat de verschuldigde belasting niet op aangifte is voldaan. De administratie is niet alleen gebrekkig maar ook ronduit onjuist nu niet alle auto’s zijn geadministreerd. Dat heeft ertoe geleid dat te weinig belasting op aangifte is voldaan. De stelling van belanghebbende dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld, aangezien belanghebbende erop mocht vertrouwen dat de administrateur voldoende deskundig was, verwerpt de rechtbank, nu belanghebbende zelf verantwoordelijk was voor het al dan niet opnemen van de auto’s in zijn administratie.
2.10.De rechtbank heeft in haar oordeel dat de boete passend en geboden is, rekening gehouden met de omstandigheid dat de aanslag tot stand is gekomen met toepassing van omkering (verschuiving en verzwaring) van de bewijslast. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur zéér zorgvuldig gehandeld, nu hij na het opleggen van de aanslag alle nagekomen stukken en gegevens van belanghebbende alsnog in aanmerking heeft genomen.
2.11.Tussen de aankondiging van de boete bij rapport van 16 augustus 2007 en de uitspraak van de rechtbank zijn meer dan twee jaren verstreken. De rechtbank is van oordeel dat daarmee de redelijke termijn is overschreden (undue delay), hetgeen aanleiding geeft tot matiging van de boete met 5% tot afgerond € 11.750.
2.12.Gelet op het feit dat de inspecteur de aanslag gedurende de beroepsprocedure heeft verlaagd tot € 49.576 en de rechtbank de boete heeft verlaagd tot € 11.750 is het beroep gegrond verklaard.
2.13.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers- van Dooren, voorzitter, mr A.A. den Hartog en prof. mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, en door de voorzitter en mr. M.H. van Heel, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 9 maart 2010
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.