Rechtbank Breda, 10-03-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:948 BL8808, 08/3457
Rechtbank Breda, 10-03-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:948 BL8808, 08/3457
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 10 maart 2010
- Datum publicatie
- 24 maart 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2010:BL8808
- Zaaknummer
- 08/3457
Inhoudsindicatie
Opgewekt vertrouwen. Gelet op het bedrijfsbezoek en de kennisname van de fiscale jaarverslagen mocht belanghebbende in de gegeven omstandigheden aannemen dat de controlerend ambtenaar bij het boekenonderzoek had onderkend dat er sprake was van een woon- en bedrijfspand. Naar het oordeel van de rechtbank is de vermogensetikettering bij een dergelijk onderzoek van zodanig belang dat deze niet aan de aandacht van de controlerend ambtenaar kan zijn ontsnapt. De rechtbank concludeert dat belanghebbende aan het uitgevoerde boekenonderzoek het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de inspecteur de vermogensetikettering van het bedrijfspand heeft beoordeeld en akkoord bevonden.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/3457
Uitspraakdatum: 10 maart 2010
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaatsnaam],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
1.Ontstaan en loop van het geding
1.1.Met dagtekening 21 november 2006 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer]H07) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: navorderingsaanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van f 230.776.
1.2De inspecteur heeft bij uitspraak van 13 juni 2008 het bezwaar gegrond verklaard en de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 154.571.
1.3.Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 22 juli 2008, ontvangen bij de rechtbank op 23 juli 2008, beroep ingesteld. Bij brief van 18 september 2008, ontvangen bij de rechtbank op 19 september 2008, heeft belanghebbende zijn beroepschrift nader gemotiveerd.
1.4.De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2009 te Tilburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende bijgestaan door zijn gemachtigde [naam], alsmede namens de inspecteur [naam]. Zowel belanghebbende als zijn gemachtigde hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen waarvan exemplaren zijn overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Van hetgeen ter zitting is verhandeld is een proces-verbaal opgesteld, waarvan een afschrift op 6 augustus 2009 aan partijen is verzonden. Na beide partijen te hebben gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek hervat.
1.6.Partijen hebben na het onderzoek ter zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn steeds in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7.Uit de brieven van partijen heeft de rechtbank afgeleid dat partijen geen prijs stellen op een tweede mondelinge behandeling. Gelet op de door partijen gegeven antwoorden ziet de rechtbank daar ook geen aanleiding toe. Daarom heeft de rechtbank bij brief van 23 november 2009 het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
2.Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.Belanghebbende en zijn echtgenote exploiteerde in firmaverband een onderneming, waarvan de activiteiten bestonden uit de verkoop van zonweringsartikelen en het plaatsen van centraleverwarmingsinstallaties. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderneming, voor zover deze werd gedreven door de firma, in het jaar 2000 is gestaakt.
2.2.De onderneming werd uitgeoefend in het pand gelegen aan de [adres] (hierna: het pand). Voornoemd pand, een vrijstaand woonhuis met belendend bedrijfspand, is in 1989 door belanghebbende in privé aangekocht. De totale koopprijs bedroeg in 1989 f 162.500. Het woonhuis heeft een inhoud van circa 315 m³ en de oppervlakte van het bij het woonhuis behorende perceel is 150 m². Achter de woning is de bedrijfsruimte gevestigd, welke via een inrit bereikbaar is (hierna: bedrijfspand). Het bedrijfspand bestaat onder andere uit een kantoor met sanitair (23 m²), showroom (69 m² ), werkplaats (46 m² ) en een opslagruimte (42 m²).
2.3.Het bedrijfspand is omstreeks het jaar 1993 door belanghebbende in gebruik genomen als showroom voor de verkoop van de zonweringsartikelen. Tevens werd het bedrijfspand gebruikt als opslagruimte. Voorafgaand aan de ingebruikname van het bedrijfspand heeft belanghebbende in eigen beheer een verbouwing laten verrichten. Vanaf het jaar van ingebruikname tot en met het jaar 2000 heeft belanghebbende het bedrijfspand zelf in gebruik gehad. Nadien heeft belanghebbende het bedrijfspand verhuurd aan derden. Belanghebbende heeft het gehele pand - en dus ook het bedrijfspand - tot zijn privévermogen gerekend.
2.4.In het jaar 1993 heeft de inspecteur een boekenonderzoek bij de onderneming van belanghebbende uitgevoerd. Onderzocht zijn de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 1988 tot en met 31 december 1990 en de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1988 tot en met 31 december 1990. Van dit boekenonderzoek is een controlerapport opgemaakt, waarvan een afschrift behoort tot de stukken van het geding. In 1999 heeft een tweede boekenonderzoek plaatsgevonden. Bij dit boekenonderzoek zijn de aangiften inkomstenbelasting over het tijdvak 1 januari 1993 tot en met 31 december 1996 en de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1993 tot en met 31 december 1996 onderzocht. Van dit boekenonderzoek is eveneens een controlerapport opgemaakt, waarvan een afschrift behoort tot de stukken van het geding.
2.5.In 2006 vindt wederom een boekenonderzoek plaats bij de onderneming van belanghebbende. Onderzocht zijn onder andere de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2004. De inspecteur is op grond van dit onderzoek tot de conclusie gekomen dat belanghebbende ten onrechte het bedrijfspand heeft geëtiketteerd als privé-vermogen. Dit heeft naar het oordeel van de inspecteur tot gevolg dat bedrijfspand tot het ondernemingsvermogen moet worden gerekend en dat belanghebbende dient af te rekenen over de bij de staking behaalde boekwinst op het bedrijfspand. Op basis van deze bevindingen is de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd.
3.Geschil
3.1.Tussen parttijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
1.Is er sprake van een correcte vermogensetikettering van het bedrijfspand?
2.Indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord: is er sprake van opgewekt vertrouwen ten aanzien van vermogensetikettering van het bedrijfspand?
3.Indien de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord: Is de boekwinst op het bedrijfspand juist berekend?
Belanghebbende beantwoordt bovenstaande vragen bevestigend. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daar ter zitting aan hebben toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de onderhavige navorderingsaanslag.
3.4.De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.Beoordeling van het geschil
Vermogensetikettering
4.1.Gelet op de tot de gedingstukken behorende taxatierapporten van het pand en de daarbij gevoegde tekeningen is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een splitsbaar pand, waarbij het woondeel en bedrijfsdeel afzonderlijk van elkaar te gebruiken waren. Het bedrijfspand beschikte immers over een eigen oprit met een ingang waarlangs het bedrijfsgedeelte kon worden betreden, zonder dat daarvoor het woongedeelte moest worden betreden. Nu het bedrijfspand bedrijfsmatig werd geëxploiteerd is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van verplicht ondernemingsvermogen. De inspecteur heeft dan ook terecht de door de belanghebbende gemaakte keuze, namelijk om het bedrijfspand als privévermogen aan te merken, gecorrigeerd. Het gelijk met betrekking tot de eerste in geschil zijnde vraag is hiermee aan de zijde van de inspecteur.
Opgewekt vertrouwen?
4.2.Belanghebbende heeft betoogd dat de inspecteur bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat zijn keuze om het bedrijfspand als privé-vermogen aan te merken door de inspecteur werd geaccepteerd. Belanghebbende baseert dit vertrouwen op de omstandigheid dat zijn aangifte inkomensbelasting en premie volksverzekeringen op dit punt gedurende 7 jaar is gevolgd en op het boekenonderzoek dat door de inspecteur in 1999 is uitgevoerd. Belanghebbende heeft daarbij gesteld dat de controlerend ambtenaar in het kader van het boekenonderzoek het bedrijfspand heeft bezocht, hetgeen wordt bevestigd door de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, de heer [X]. De inspecteur daarentegen heeft deze lezing van belanghebbende betwist, nu navraag bij de toenmalig controlerend ambtenaar leerde dat deze zich niets kon herinneren van het bedrijfsbezoek.
4.3.Bij afweging van al hetgeen partijen hier over en weer hebben aangevoerd komt de rechtbank tot het oordeel dat door belanghebbendes geloofwaardige verklaring en die van zijn toenmalige adviseur aannemelijk is geworden dat de controlerend ambtenaar het bedrijfspand wel heeft bezocht, zulks temeer daar een bedrijfsbezoek voorafgaand aan een boekenonderzoek eerder regel dan uitzondering is. De rechtbank gaat er voor de onderhavige procedure dan ook vanuit dat er een bedrijfsbezoek heeft plaatsgevonden in 1999.
4.4. In zijn arrest van 18 december 1991, nr. 27127, BNB 1992/182, oordeelde de Hoge Raad als volgt over aan een boekenonderzoek te ontlenen vertrouwen:
“(…) Dit middel treft doel, voor zover het zich keert tegen 's Hofs overweging, volgens welke de omstandigheid dat naar de mening van de door belanghebbende geraadpleegde registeraccountants het verstrekken van de premie-artikelen bij een controle niet over het hoofd kan worden gezien, onvoldoende is om aan te nemen dat de onderwerpelijke aangelegenheid bij vorige boekenonderzoeken vanwege de belastingdienst op haar omzetbelastingtechnische merites is beoordeeld. Aldus heeft het Hof miskend dat voor een in rechte te beschermen vertrouwen in gevallen als het onderhavige niet vereist is dat de aangelegenheid bij een boekenonderzoek door de belastingadministratie daadwerkelijk op haar fiscale merites is beoordeeld, doch dat voldoende is dat de belastingplichtige in de gegeven omstandigheden mocht aannemen dat zulks het geval was. Dit zal zich in het algemeen voordoen, indien de betrokken aangelegenheid verhoudingsgewijs van zodanig belang is dat zij niet aan de aandacht van de met de controle belaste ambtenaren kan zijn ontsnapt, en bovendien de gevolgen voor de belastingheffing van dien aard zijn dat het voor de hand ligt om critische opmerkingen te maken, zo niet tot naheffing over te gaan. Alsdan zal de Inspecteur, door niettemin generlei opmerking te maken en naheffing achterwege te laten, in het algemeen bij de belastingplichtige het gerechtvaardigde vertrouwen wekken dat de wijze waarop deze de betrokken aangelegenheid in fiscaal opzicht heeft behandeld, zijn goedkeuring kan wegdragen."
4.5.Naar het oordeel van de rechtbank doen de in voornoemd arrest beschreven omstandigheden zich ook hier voor. Gelet op het bedrijfsbezoek en de kennisname van de fiscale jaarverslagen, waaruit bleek dat belanghebbende uitsluitend de showrooms had geactiveerd op de ondernemingsbalans, mocht belanghebbende in de gegeven omstandigheden aannemen dat de controlerend ambtenaar bij het boekenonderzoek had onderkend dat er sprake was van een woon- en bedrijfspand. Naar het oordeel van de rechtbank is de vermogensetikettering bij een dergelijk onderzoek van een zodanig belang dat deze niet aan de aandacht van de controlerend ambtenaar kan zijn ontsnapt. Met betrekking tot de fiscale balans, waarop het bedrijfspand dus niet was opgenomen, heeft de controlerend ambtenaar echter vastgelegd hierover geen opmerking te hebben. Zoals weergegeven in het controlerapport van het in het jaar 1999 uitgevoerde boekenonderzoek behoefde de actiefzijde van de balans, behoudens de weergegeven opmerkingen, geen verdere toelichting.
Gelet op het vorenoverwogene concludeert de rechtbank dat belanghebbende het vertrouwen heeft mogen ontlenen aan het in 1999 uitgevoerde boekenonderzoek dat de inspecteur de vermogensetikettering van het bedrijfspand heeft beoordeeld en akkoord bevonden. Hieraan doet niet af dat in het controlerapport hierover geen expliciete standpuntbepaling is opgenomen. Voor de beoordeling of sprake is van opgewekt vertrouwen is immers niet doorslaggevend welk standpunt de inspecteur heeft willen innemen, doch de indruk die het handelen van de inspecteur - in dit geval vertegenwoordigd door de controlerend ambtenaar - of het nalaten van de inspecteur bij belanghebbende heeft gewekt. Gelet op de indeling van het pand èn belanghebbendes verklaring dat delen van het bedrijfspand zo nu en dan werden gebruikt voor privédoeleinden, acht de rechtbank de etikettering als privé vermogen niet zo evident onjuist, dat belanghebbende zich niet op het gewekt vertrouwen zou kunnen beroepen.
4.6.Het voorgaande heeft tot gevolg dat het gelijk met betrekking tot de tweede in geschil zijnde vraag aan de zijde van belanghebbende is. Bijgevolg behoeft de derde in geschil zijnde vraag geen beantwoording meer. Het voorgaande heeft eveneens tot gevolg dat de door de inspecteur aangebrachte correctie, en dus ook de onderhavige navorderingsaanslag, niet langer in stand kunnen blijven. Het beroep is derhalve gegrond.
5.Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
6.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-vernietigt de navorderingsaanslag;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 966;
-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.
Aldus gedaan door mr A.A. den Hartog, rechter, en door deze en mr. M. Jansen, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2010.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 19 maart 2010
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR)
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.