Home

Rechtbank Breda, 10-03-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:989 BL9539, 09/3433

Rechtbank Breda, 10-03-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:989 BL9539, 09/3433

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
10 maart 2010
Datum publicatie
31 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BL9539
Zaaknummer
09/3433

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in geschil of de inspecteur terecht de herinvesteringsreserve in 2004 aan de winst heeft toegevoegd wegens het verlopen van de herinvesteringstermijn. Belanghebbende beroept zich op de in artikel 3.54, vijfde lid, van de Wet IB 2001 opgenomen uitzonderingsbepaling en stelt dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de herinvestering is vertraagd. Naar het oordeel van de rechtbank is de problematiek rondom de levering van het verkochte pand aan te merken als een bijzondere omstandigheid die rechtvaardigt dat belanghebbende niet aan de herinvesteringstermijn mag worden gehouden. Er is dan ook geen reden tot opheffing van de herinvesteringsreserve in 2004.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/3433

Uitspraakdatum: 10 maart 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiser] B.V., gevestigd te [plaats],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 1 juli 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2004 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting naar een belastbaar bedrag van € 1.790.088 alsmede de verliesbeschikking van nihil (aanslagnummer [aanslagnummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2010 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan BDO Accountants en Belastingadviseurs B.V. te Maastricht en

mr. [gemachtigde], verbonden aan Loyens en Loeff N.V. te Eindhoven, alsmede namens de inspecteur, drs. [gemachtigde] en mevr. [gemachtigde]. Tijdens de zitting is als getuige gehoord [getuige]. Hiervan is ter zitting een getuigenverklaring opgemaakt, die door de getuige is ondertekend. Een afschrift van deze verklaring is bij de uitspraak gevoegd.

1.Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbare winst van nihil;

- vernietigt de verliesbeschikking van nihil;

- stelt het verlies vast op een bedrag van € 12.211;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.046,50;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 297 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1. Belanghebbende heeft op 28 december 1999 de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] (hierna: het verkochte pand) verkocht aan [onderneming W]. De ter zake van deze verkoop gerealiseerde winst ten bedrage van € 1.802.299 is in 1999 opgenomen in een vervangingsreserve. Bij invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is deze vervangingsreserve per 1 januari 2001 omgezet in een herinvesteringsreserve.

2.2.Op grond van de hoofdregel van artikel 3.54, vijfde lid van de Wet IB 2001 in combinatie met hetgeen is bepaald in de Invoeringswet Wet IB 2001, liep de termijn voor het benutten van de gevormde herinvesteringsreserve af op 31 december 2003. De inspecteur heeft echter, op verzoek van belanghebbende, de termijn verlengd tot 31 december 2004. Per 31 december 2004 is de herinvesteringsreserve door belanghebbende niet aangewend.

2.3.Tussen partijen is in geschil of de inspecteur terecht de herinvesteringsreserve in 2004 aan de winst heeft toegevoegd wegens het verlopen van de herinvesteringstermijn.

2.4.Belanghebbende stelt primair dat in 2004 een koopovereenkomst tot stand is gekomen voor de aankoop van een vervangende onroerende zaak, gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: het vervangende pand). Subsidiair doet belanghebbende een beroep op de in artikel 3.54, vijfde lid, van de Wet IB 2001 opgenomen uitzonderingsbepaling. Meer subsidiair stelt belanghebbende dat van haar niet gevergd kan worden de vervanging tijdig te doen plaatsvinden, vanwege de zeer late berichtgeving van de belastingdienst. Vanuit proceseconomisch oogpunt zal de rechtbank eerst de subsidiaire stelling van belanghebbende behandelen.

2.5.In artikel 3.54, vijfde lid van de Wet IB 2001 is, voor zover te dezen van belang, het volgende bepaald:

“Een herinvesteringsreserve wordt uiterlijk in het derde jaar na het jaar waarin de reserve is ontstaan, in de winst opgenomen, behalve voorzover (…) de aanschaffing of voortbrenging, mits daaraan een begin van uitvoering is gegeven, door bijzondere omstandigheden is vertraagd”.

2.6.De stelplicht en bewijslast dat de onder 2.5 genoemde uitzondering zich voordoet rust op belanghebbende.

2.7.Belanghebbende stelt dat aan de aankoop van het vervangende pand een begin van uitvoering is gegeven. De inspecteur betwist niet dat een begin van uitvoering is gegeven aan de herinvestering. De inspecteur stelt immers in zijn pleitnota dat de termijnverlenging met een jaar voldoende was voor de afronding van de herinvestering, nu daaraan al een begin van uitvoering was gegeven. Ook in het controlerapport, waarin akkoord wordt gegaan met verlenging van de herinvesteringstermijn met 1 jaar, is opgemerkt dat sprake is van “verrichte inspanningen met betrekking tot de vervanging”. Aan de verlenging van de termijn door de inspecteur moet ten grondslag hebben gelegen dat op 31 december 2003 sprake was van een begin van uitvoering zoals vereist is voor toepassing van de onder 2.5 genoemde uitzondering. Noch gesteld noch gebleken is dat de omstandigheden in het jaar 2004 zodanig zijn gewijzigd dat geen sprake meer zou zijn van een begin van uitvoering. De vraag of sprake is van een begin van uitvoering dient dan ook bevestigend te worden beantwoord.

2.8.1.Resteert de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de herinvestering is vertraagd. Hiervoor is vereist dat de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden het oordeel kunnen rechtvaardigen dat zij redelijkerwijs niet aan de termijn mag worden gehouden. Onder het begrip ‘bijzondere omstandigheden’ wordt niet enkel verstaan omstandigheden die betrekking hebben op de vervanging zelf (vergelijk Hoge Raad, 14 september 1988, nr. 24 939, onder meer gepubliceerd in BNB 1988/305).

2.8.2.Belanghebbende voert aan dat de bijzondere omstandigheid is gelegen in de problematiek rondom de levering van het verkochte pand. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze problematiek in zijn geheel beschouwd worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die rechtvaardigt dat belanghebbende niet aan de termijn mag worden gehouden. Uit de gedingstukken volgt dat gedurende lange tijd onduidelijkheid heeft bestaan over de verkoop van het verkochte pand aan de koper, [onderneming W]. De koper had zich immers beroepen op een ontbindende voorwaarde in de koopovereenkomst. Ook na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst duurde de bijzondere omstandigheid - de onzekerheid omtrent de levering van het verkochte pand - nog voort, nu in de vaststellingsovereenkomst voorwaarden waren opgenomen, die in vervulling dienden te gaan alvorens tot levering van het verkochte pand kon worden overgegaan. Het beroep van de koper op de ontbindende voorwaarde in de koopovereenkomst en de uitgestelde levering kunnen daarbij niet los van elkaar worden gezien, maar maken deel uit van hetzelfde complex van gebeurtenissen die kwalificeren als bijzondere omstandigheid. Dat belanghebbende de levering van het verkochte pand afwachtte alvorens tot vervanging over te gaan, acht de rechtbank redelijk, gelet op alle problemen uit het verleden. De stelling van de inspecteur dat belanghebbende het volledig zelf in de hand had om te voldoen aan de voorwaarden in de vaststellingsovereenkomst, wordt door de rechtbank verworpen. Aan de inspecteur kan worden toegegeven dat belanghebbende op momenten met meer voortvarendheid te werk had kunnen gaan. Dit neemt echter niet weg dat zij op diverse momenten in 2004 afhankelijk was van de medewerking en werkzaamheden van andere partijen, zoals van het terzake van het bodemonderzoek ingeschakelde ingenieursbureau (rapport verkennend bodemonderzoek d.d. 24 februari 2004, twee naverkenningen en rapport bodemonderzoek d.d. 8 december 2004) en van de gemeente (brief d.d. 26 maart 2004 en goedkeuring d.d. 10 december 2004).

2.9.Gelet op het vorenoverwogene ziet de rechtbank geen reden tot opheffing van de herinvesteringsreserve in 2004, zodat het beroep gegrond is verklaard. De overige stellingen van belanghebbende behoeven dan geen behandeling meer.

3.Proceskostenveroordeling

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.046,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, ½ punt voor het verschijnen ter nadere hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Aldus gedaan door mr D. Hund, voorzitter, mr A.A. den Hartog en mr.drs. M.M. de Werd, rechters, en door de voorzitter en mr.drs. M.H. van Schaik, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 23 maart 2010

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR)

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.