Home

Rechtbank Breda, 12-04-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:1584 ECLI:NL:RBBRE:2010:1585 BM6299, 09/1559

Rechtbank Breda, 12-04-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:1584 ECLI:NL:RBBRE:2010:1585 BM6299, 09/1559

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
12 april 2010
Datum publicatie
1 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BM6299
Zaaknummer
09/1559

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting

Belanghebbende is natuurgeneeskundig therapeut. Tussen partijen is niet meer in geschil dat hij in dat kader altijd vrijgestelde diensten heeft verricht. Tot 2005 heeft belanghebbende papieren aangiften omzetbelasting ingediend. Belanghebbende heeft gesteld dat hij op ieder ingediend aangiftebiljet omzetbelasting een aantekening heeft gemaakt waaruit blijkt dat bezwaar werd gemaakt tegen de voldoening op aangifte. De rechtbank acht op grond van de stukken en de verklaringen van belanghebbende aannemelijk dat hij tegen iedere voldoening op aangifte bezwaar heeft gemaakt. Nu niet in geschil is dat belanghebbende vrijgestelde diensten verrichtte, heeft belanghebbende recht op teruggaaf van de over deze tijdvakken voldane omzetbelasting. Voor zover het bezwaar ziet op tijdvakken die resulteerden in een teruggaaf, wordt het bezwaar prematuur en niet-ontvankelijk verklaard.

Voor het jaar 2005 en 2006 heeft belanghebbende elektronisch aangifte gedaan. Nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij aparte brief bezwaar heeft gemaakt tegen deze aangiften, is het bezwaar over deze tijdvakken terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen de voldoening op aangifte over het eerste en tweede kwartaal van het jaar 2007 heeft belanghebbende wel bij brief bezwaar gemaakt. Aan de door de inspecteur voorgestane herziening van omzetbelasting in dit tijdvak in verband met de bouw in 2001/2002 van een praktijkruimte wordt echter niet toegekomen, aangezien de praktijkruimte vanaf het moment van ingebruikname gebruikt werd voor vrijgestelde prestaties.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/1559

Uitspraakdatum: 12 april 2010

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [plaatsnaam],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Roosendaal,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangiften van omzetbelasting. Volgens belanghebbende is het bezwaar gericht tegen alle aangiften over de tijdvakken vanaf het eerste kwartaal van 1994 tot en met het tweede kwartaal van 2007.

1.2.De inspecteur heeft de bezwaren tegen de voldoening op aangifte over het tweede kwartaal 1994 tot en met het vierde kwartaal van 1997, alsmede het derde en vierde kwartaal van 1998, gegrond verklaard. Voor de overige jaren heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 8 april 2009, ontvangen bij de rechtbank op 10 april 2009, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 150.

1.4.De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2010 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [naam], alsmede namens de inspecteur, [naam]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.Belanghebbende is natuurgeneeskundig therapeut. In de onderhavige jaren heeft belanghebbende per kwartaal aangifte gedaan voor de omzetbelasting.

2.2.Volgens belanghebbende waren de door hem verrichte diensten vrijgesteld van omzetbelasting en heeft hij door middel van een aantekening op de ingediende aangiften bezwaar gemaakt tegen de voldoening op deze aangiften.

2.3.Bij brief van 3 juli 2008 heeft de inspecteur belanghebbende medegedeeld dat de betreffende diensten ook zijns inziens zijn vrijgesteld van omzetbelasting. De inspecteur heeft vervolgens de bezwaren tegen de voldoening op aangifte over het tweede kwartaal 1994 tot en met het vierde kwartaal van 1997 alsmede het derde en vierde kwartaal van 1998 gegrond verklaard, nadat belanghebbende afschriften van de aangiftebiljetten had overgelegd met daarop de aantekening dat bezwaar werd gemaakt.

2.4.Voor de overige jaren tot en met 2005 heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat hem geen bezwaarschriften bekend waren. Voor het jaar 2006 heeft de inspecteur het bezwaarschrift om dezelfde reden niet-ontvankelijk verklaard, maar heeft hij wel ambtshalve een teruggaaf verleend. Deze teruggaaf is gekort met € 1.371 wegens een herziening in verband met de bouw van een praktijkruimte in 2001. De totale teruggaaf bedroeg daardoor € 15.754.

2.5.Belanghebbende heeft op 17 april 2007 een bezwaarschrift ingediend waarin hij heeft verzocht om een vrijstelling van omzetbelasting met betrekking tot de door hem als natuurgeneeskundige verrichte diensten. De inspecteur heeft deze brief aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de voldoening op de aangiften over het eerste en tweede kwartaal van 2007. De inspecteur heeft het bezwaar gegrond verklaard. Ook deze teruggaaf is gekort met € 1.371 wegens een herziening in verband met de bouw van de praktijkruimte. De teruggaaf voor het jaar 2007 bedroeg € 9.076.

3.Geschil

3.1.In geschil is het antwoord op de volgende vragen.

1.Heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte met betrekking tot de tijdvakken 1998 eerste en tweede kwartaal en 1999 eerste kwartaal tot en met 2005 vierde kwartaal, zodat belanghebbende recht heeft op teruggaaf van de betaalde omzetbelasting?

2.Heeft belanghebbende over de tijdvakken in 2006 bezwaar gemaakt en zo ja, is de teruggaaf juist berekend?

3.Is de teruggaaf in 2007 juist berekend?

3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen partijen ter zitting daaraan hebben toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal daarvan.

3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de betreffende uitspraken op bezwaar en een totale teruggave van € 68.976. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat de diensten van belanghebbende zijn vrijgesteld van de omzetbelasting. De rechtbank acht dit uitgangspunt juist.

De voldoening op aangiften over de tijdvakken 1998 eerste kwartaal en 1999 eerste kwartaal tot en met 2004 vierde kwartaal

4.2.Belanghebbende heeft gesteld dat hij op ieder ingediend aangiftebiljet omzetbelasting over de tijdvakken 1998 eerste kwartaal en 1999 eerste kwartaal tot en met 2004 vierde kwartaal een aantekening heeft gemaakt waaruit blijkt dat bezwaar werd gemaakt tegen de voldoening op aangifte. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard geen originele aangiftebiljetten meer in zijn bezit te hebben. Belanghebbende heeft bij zijn beroepschrift computerberekeningen over al deze tijdvakken overgelegd, waarop een aantekening staat “met bezwaar”. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard, dat hij de overgelegde berekeningen aan het originele aangiftebiljet hechtte en zo de aangifte indiende. De rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig. Bij de stukken van het geding zitten originele aangiftebiljetten over de tijdvakken 2002, derde kwartaal tot en met 2004, vierde kwartaal met daaraan een met de hand ingevulde berekening van de omzetbelasting. De bedragen op deze aangiftebiljetten komen overeen met de bedragen op de door belanghebbende overgelegde computerberekeningen. Voorts staat zowel op het aangiftebiljet als op de computerberekening eenzelfde stempel met datum. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat hij tegen iedere voldoening op aangifte in de onderhavige tijdvakken bezwaar heeft aangetekend door middel van een aan het ingevulde aangiftebiljet gehechte computerberekening met daarop de vermelding “met bezwaar”. Niet in geschil is dat de ingediende bezwaarschriften in dat geval tijdig zijn. De rechtbank zal dit standpunt volgen. Nu niet in geschil is dat belanghebbende vrijgestelde diensten verricht, heeft belanghebbende recht op teruggaaf van de over deze tijdvakken voldane omzetbelasting. Het beroep is in zoverre gegrond. De rechtbank zal een teruggaaf gelasten van alle op aangifte voldane omzetbelasting over deze tijdvakken van

- in guldens 5.693 plus 6.027 plus 6.808 plus 4.316 plus 5.396 plus 5.113 plus 6.100 plus

4.632 plus 5.659 plus 6.544 plus 4.724 is ƒ 61.012 of € 27.686

- in euro’s 92 plus 2.166 plus 1.756 plus 3.383 plus 2.677 plus 2.042 plus 4.144 plus 3.273 plus 3.663 plus 2.659 plus 2.718 is € 28.573

Totaal dus € 56.259.

De aangiften over tijdvakken die resulteerden in een teruggaaf

4.3.Belanghebbende heeft de aantekening “met bezwaar” ook geplaatst op aangiften over tijdvakken die resulteerden in een teruggaaf. Het betreft de aangiften over de tijdvakken 1998 tweede kwartaal, 2001 tweede en vierde kwartaal en 2003 derde kwartaal. Deze aangiften betreffen een verzoek om teruggaaf. Ingevolge artikel 17 juncto 33 van de Wet op de omzetbelasting 1968, beslist de inspecteur op het verzoek om teruggaaf bij voor bezwaar vatbare beschikking. Niet gesteld of gebleken is, dat tegen deze teruggaafbeschikkingen bezwaar is gemaakt. Het bezwaar dat door middel van een aantekening op de aangifte over deze tijdvakken is gemaakt, is naar het oordeel van de rechtbank prematuur en is terecht niet-ontvankelijk verklaard.

De voldoening op aangiften over de tijdvakken 2005 eerste kwartaal tot en met 2006 vierde kwartaal

4.4.In zijn beroepschrift heeft belanghebbende verklaard, dat over de jaren 2005 en 2006 de aangiften elektronisch werden ingediend, zodat geen voorbehoud van bezwaar kon worden gemaakt. Nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door middel van een aparte brief bezwaar heeft gemaakt tegen de voldoening op aangifte in deze tijdvakken, is het bezwaar naar het oordeel van de rechtbank terecht niet-ontvankelijk verklaard.

De teruggaaf over 2007

4.5.Over het derde geschilpunt overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat de omzetbelasting in het eerste en tweede kwartaal van 2007 onterecht is herzien, nu de betreffende praktijkruimte vanaf het moment van ingebruikname reeds werd gebruikt voor vrijgestelde prestaties. Aan herziening in 2007 wordt dan niet meer toegekomen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. Nu belanghebbende reeds een teruggave heeft ontvangen van € 9.074, zal de rechtbank een extra teruggaaf verlenen van € 1.371. De totale teruggaaf over deze tijdvakken wordt dan € 10.445.

4.6.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard. De totale teruggaaf wordt € 56.259 plus € 10.445 is € 66.704.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voor de overige door belanghebbende genoemde proceskosten, te weten reis- verletkosten wordt de inspecteur, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 178,67 (te weten reiskosten € 19,40 en verletkosten € 159,27). De procedures, bekend bij de rechtbank onder de nummers 09/1559 en 09/1560, worden aangemerkt als samenhangende zaken, zodat in ieder van deze zaken een vergoeding wordt toegekend van (afgerond) € 412 [(644+178,67)/2].

6.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond voor zover het ziet op de voldoening op aangifte over de tijdvakken 1998 eerste kwartaal, 1999 eerste kwartaal tot en met 2001 eerste kwartaal, 2001 derde kwartaal, 2002 eerste kwartaal tot en met 2003 tweede kwartaal, 2003 vierde kwartaal tot en met 2004 vierde kwartaal en 2007 eerste en tweede kwartaal;

-vernietigt deze uitspraken op bezwaar;

-verleent over deze tijdvakken een teruggaaf omzetbelasting van een bedrag van € 66.704;

-verklaart het beroep tegen de voldoening op aangifte over de tijdvakken 1998 tweede kwartaal, 2001 tweede en vierde kwartaal, 2003 derde kwartaal en 2005 eerste kwartaal tot en met 2006 vierde kwartaal ongegrond;

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 412;

-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 150 aan deze vergoedt.

Aldus gedaan door mr. W. Brouwer, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. M.L.M. van Kempen, rechters, en door de voorzitter en mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 21 april 2010

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR)

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.