Home

Rechtbank Breda, 12-04-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:1586 BM6308, 09/1560

Rechtbank Breda, 12-04-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:1586 BM6308, 09/1560

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
12 april 2010
Datum publicatie
1 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BM6308
Zaaknummer
09/1560

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is natuurgeneeskundig therapeut. Tussen partijen is niet meer in geschil dat hij in dat kader altijd vrijgestelde diensten heeft verricht. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag 2001/2002 opgelegd waarin de in aftrek gebrachte voorbelasting wordt gecorrigeerd. Deze voorbelasting hield ondermeer verband met de bouw van een praktijkruimte die in 2001/2002 in gebruik is genomen.

Voor zover in 2001 teruggaafbeschikkingen zijn ontvangen, zijn deze ten onrechte verleend, nu belanghebbende geen recht had op aftrek van omzetbelasting. Tot dat bedrag is terecht omzetbelasting nageheven.

De teruggaaf die heeft plaatsgevonden als gevolg van een suppletieaangifte is tevens onterecht, maar kan niet worden nageheven omdat geen sprake is van een ingevolge de belastingwet gedaan verzoek. De verzuimboete is niet meer in geschil en de vergrijpboete wordt vernietigd, omdat de grondslag daarvoor is komen te vervallen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/1560

Uitspraakdatum: 12 april 2010

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [plaatsnaam],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Roosendaal,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 10.390, alsmede bij beschikking een boete van € 1.813 (aanslagnummer [aanslagnummer]F.01.2501).

1.2.De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 2 maart 2009 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3.Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 8 april 2009, ontvangen bij de rechtbank op 10 april 2009, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 150.

1.4.De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2010 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [naam], alsmede namens de inspecteur, [naam].

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.Belanghebbende is natuurgeneeskundig therapeut. In 2001 heeft belanghebbende een bouwterrein gekocht waarop hij een woonhuis met een praktijkgedeelte heeft gebouwd. Het pand is in 2001/2002 in gebruik genomen. In de onderhavige jaren heeft belanghebbende per kwartaal aangifte gedaan voor de omzetbelasting. De aangiften resulteerden in de volgende afdrachten/teruggaven:

2001 2002

1e kwartaal f 6.544 € 92

2e kwartaal -/- f 17.207 € 2.166

3e kwartaal f 4.724 € 1.756

4e kwartaal -/- f 1.530 € 3.383

Totaal -/- f 7.469 € 7.397

2.2.Over het jaar 2001 heeft belanghebbende twee suppletieaangiften gedaan. De suppletieaangifte van 3 april 2002 resulteerde in een teruggaaf van f 26.371. De tweede suppletieaangifte bij brief van 26 november 2002 resulteerde in een betaling van f 5.382.

2.3.Op 19 mei 2004 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden. Met betrekking tot de in aftrek gebrachte voorbelasting bij de bouw van het praktijkgedeelte heeft de inspecteur in het controlerapport correcties aangekondigd. Deze betroffen het volgende posten:

2001 2002

Correctie voorbelasting schuiframen € 744

Correctie inventaris t.w. korreltapijt € 236

Correctie inventaris t.w. airco € 416

Correctie energie I € 73

Correctie energie II € 62

Correctie voorbelasting onroerend goed € 6.607

Correctie balansschuld € 2.442 € -/- 190

Totaal € 9.358 € 1.032

2.4.Met dagtekening 24 februari 2006 heeft de inspecteur aan belanghebbende over deze jaren een naheffingsaanslag opgelegd van € 10.390. daarvan heeft € 9.358 betrekking op 2001 en € 1.032 op 2002. Voorts heeft de inspecteur een boete opgelegd van € 1.108. De boete bestaat volgens het controlerapport uit een verzuimboete van € 795 voor het niet betalen van de omzetbelasting over het onroerend goed, inventaris en de energie en een vergrijpboete van € 1.018 in verband met het opzettelijk niet (of niet tijdig) betalen van de in de balanspost ultimo over 2001.

3.Geschil

3.1.In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Tevens is de boete in geschil.

3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen partijen ter zitting daaraan hebben toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal daarvan.

3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag en de boete. De inspecteur concludeert tevens tot gegrondverklaring van het beroep, handhaving van de aanslag en vermindering van de boete met € 795.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat de diensten van belanghebbende zijn vrijgesteld van de omzetbelasting. De rechtbank acht dit uitgangspunt juist.

4.2.Belanghebbende heeft gesteld dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd omdat hij uitsluitend vrijgestelde prestaties verrichtte. De rechtbank overweegt hierover - mede ambtshalve - als volgt:

4.2.1.Nu belanghebbende uitsluitend van omzetbelasting vrijgestelde handelingen verrichtte, had hij geen recht op aftrek van voorbelasting. Een uitzondering geldt alleen voor de omzetbelasting op het pand voor zover dat als ondernemingsvermogen beschouwd kon worden. Nu het pand kennelijk in eigen onderneming is vervaardigd, heeft belanghebbende in 2001of 2002 een belaste, zogenaamde interne levering verricht toen hij daarover ging beschikken voor de vrijgestelde praktijkhandelingen (artikel 3, eerste lid, onderdeel h, Wet op de omzetbelasting 1968, tekst 2001 en 2002). Zoals de inspecteur ter zitting heeft beaamd, zou die aftrek van voorbelasting dan echter gecompenseerd moeten worden op het moment van de heffing ter zake van de interne levering. Dat moment ligt eveneens in het naheffingstijdvak 2001/2002.

4.2.2.Belanghebbende heeft over een aantal tijdvakken binnen de jaren 2001 en 2002 op aangifte omzetbelasting voldaan. De rechtbank heeft bij uitspraak van heden onder nummer 09/1559 beslist dat al die omzetbelasting moet worden teruggegeven. Een kopie van die uitspraak is aangehecht.

4.2.3.Belanghebbende heeft daarnaast over 2001 tweemaal bij beschikking een teruggaaf van omzetbelasting gekregen, en wel tot een totaalbedrag van ƒ 17.207 plus ƒ 1.530 is ƒ 18.737 of € 8.502. Die teruggaven zijn verleend naar aanleiding van een teruggaafverzoek in de aangifte. Nu belanghebbende uitsluitend van omzetbelasting vrijgestelde handelingen verrichte, had hij geen recht op aftrek van omzetbelasting. De teruggaven zijn dus ten onrechte verleend. Belanghebbende heeft dan per saldo het bedrag van € 8.502 ten onrechte teruggekregen en tot dat bedrag is terecht omzetbelasting nageheven.

4.2.4.Belanghebbende heeft bovendien na afloop van het jaar 2001 naar aanleiding van een suppletieaangifte omzetbelasting alsnog een aanvullende teruggaaf omzetbelasting gekregen van ƒ 26.371. Hoewel ook die teruggaaf onterecht is, is naheffing daarvan niet mogelijk nu geen sprake is van een teruggaaf op basis van een ingevolge de belastingwet gedaan verzoek.

4.2.5.Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 8.502.

4.3.Aan belanghebbende is een verzuimboete en een vergrijpboete opgelegd. De inspecteur heeft in het verweerschrift geconcludeerd dat de verzuimboete dient te vervallen, omdat sprake is van een pleitbaar standpunt. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.

De vergrijpboete is opgelegd als gevolg van het opzettelijk niet betalen van de omzetbelasting in de balanspost ultimo 2001. Gelet op het onder 4.2.3 overwogene, maakt de balanspost geen deel meer uit van de grondslag van de naheffingsaanslag en dient de boetebeschikking te worden vernietigd.

4.4.Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voor de overige door belanghebbende genoemde proceskosten, te weten reis- verletkosten wordt de inspecteur, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 178,67 (te weten reiskosten € 19,40 en verletkosten € 159,27). De procedures, bekend bij de rechtbank onder de nummers 09/1559 en 09/1560, worden aangemerkt als samenhangende zaken, zodat in ieder van deze zaken een vergoeding wordt toegekend van (afgerond) € 412 [(644+178,67)/2].

6.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-vermindert de naheffingsaanslag tot € 8.502;

-vernietigt de boetebeschikking;

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 412;

-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 150 aan deze vergoedt.

Aldus gedaan door mr. W. Brouwer, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. M.L.M. van Kempen, rechters, en door de voorzitter en mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 21 april 2010

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR)

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.