Home

Rechtbank Breda, 21-05-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:2036 BM7213, 07/2562

Rechtbank Breda, 21-05-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:2036 BM7213, 07/2562

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
21 mei 2010
Datum publicatie
10 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BM7213
Zaaknummer
07/2562

Inhoudsindicatie

Betreft no. 07/2562 en 07/2563

In vervolg op de uitspraken van 1 april 2009 stelt de rechtbank de proceskostenvergoeding vast.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/2562

Uitspraakdatum: 21 mei 2010

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

G.A.M. van Helvoirt, wonende te Neerpelt (België),

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant/kantoor Tilburg,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding.

1.1.De rechtbank heeft in de zaken met nummers 07/2562 en 07/2563 op 1 april 2009 uitspraak gedaan. In deze uitspraken heeft de rechtbank besloten tot aanhouding van de beslissing over de proceskostenvergoeding om belanghebbende in de gelegenheid te stellen die kosten nader te specificeren.

1.2.Belanghebbende heeft bij brief van 16 oktober 2009, bij de rechtbank binnengekomen op 19 oktober 2009, een onderbouwing van de door haar gemaakte proceskosten gegeven.

1.3.De inspecteur heeft hier bij brief van 25 november 2009 op gereageerd. Belanghebbende laatste reactie was van 2 december 2009. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.4.Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2.Motivering

2.1.De rechtbank vindt in hetgeen zij in de uitspraken van 1 april 2009 heeft overwogen aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

Met betrekking tot de aanslagen

2.2.In haar uitspraken heeft de rechtbank met betrekking tot de kosten voor wat betreft de aanslagen het volgende overwogen: “De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur, door aldus bewust de wettelijke termijn voor het doen van uitspraken aan zijn laars te lappen, niet behoorlijk heeft gehandeld. Voor zover belanghebbende door deze handelwijze van de inspecteur meer kosten heeft gemaakt dan zij zou hebben gemaakt indien tijdig uitspraak was gedaan, acht de rechtbank - in afwijking van het besluit - een integrale kostenvergoeding op zijn plaats. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende extra kosten heeft moeten maken voor de brieven van de gemachtigde van 1 juni, 11 juni en 5 juli 2007 aan de belastingdienst en van 5 juli 2007 aan het arrondissementsparket en eventuele met die brieven samenhangende besprekingen.”

2.3.Belanghebbende stelt dat de door haar hiervoor gemaakte kosten € 3.601,37 bedragen voor de twee procedures die zijn geregistreerd onder de nummers 07/2562 en 07/2563. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze kosten, gezien de door belanghebbende gemaakte opstelling en onderbouwing, redelijk en komen zij voor vergoeding in aanmerking.

Met betrekking tot de boeten

2.4.In haar uitspraken heeft de rechtbank met betrekking tot de proceskosten voor wat betreft de boeten het volgende overwogen: “Vaststaat dat de inspecteur de onderhavige betalingen zowel heeft belast als inkomsten uit andere arbeid als als schenkingen. Blijkbaar achtte ook de inspecteur niet duidelijk wat de fiscale aard (zo daarvan al sprake was) van de bedragen was. De inspecteur moet dan van meet af aan hebben beseft dat belanghebbende, door de bedragen niet als schenkingen aan te geven, op zijn minst een pleitbaar standpunt innam zodat er geen reden was voor het opleggen van een boete. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur, door desalniettemin een boete op te leggen, niet behoorlijk heeft gehandeld en dat dit een integrale vergoeding rechtvaardigt van de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand die belanghebbende heeft gemaakt voor het bezwaar en beroep tegen de boete.”

2.5.Belanghebbende stelt dat de door haar hiervoor gemaakte kosten gesteld kunnen worden op de helft van € 9.731,73 (€ 4.865,87). Het bedrag van € 9.731,73 betreft de totale kosten voor de twee procedures die zijn geregistreerd onder de nummers 07/2562 en 07/2563. De rechtbank is echter van oordeel dat de door belanghebbende gemaakte kosten niet pondspondsgewijs kunnen worden toegerekend aan aanslagen respectievelijk boeten, aangezien belanghebbende in haar stukken de boeten slechts aanhaalt en hier niet inhoudelijk op in gaat. De rechtbank stelt de meerkosten die zijn opgeroepen door de boeten, alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemende, in goede justitie vast op € 500.

Overige kosten

2.6.Aangezien slechts een gedeelte van de totale kosten van bezwaar en beroep voor integrale vergoeding in aanmerking is gekomen, acht de rechtbank het redelijk om belanghebbende voor de overige kosten een vergoeding toe te kennen op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt aldus een extra vergoeding vastgesteld van € 783 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

2.7. De rechtbank beschouwt de beide zaken als samenhangend in de zin van het Besluit.

2.8.Gelet op hetgeen hierboven is overwogen stelt de rechtbank de proceskostenvergoeding voor de beide zaken met de procedurenummers 07/2562 en 07/2563 op € 783 + € 3.601,37 + € 500 = € 4.884,37. De rechtbank zal in deze zaak en in de zaak met procedurenummer 07/2563 een proceskostenvergoeding toekennen van (€ 4.884,37 : 2 zaken =) € 2.442,19.

3.Beslissing

De rechtbank veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.442,19

Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en prof.mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, en door de voorzitter en mr. M.S.J. Pijnenburg- Braspenning, griffier ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 2 juni 2010

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR)

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.