Home

Rechtbank Breda, 28-06-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:BW2830 ECLI:NL:RBBRE:2010:2542 BN1800, 09/1882

Rechtbank Breda, 28-06-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:BW2830 ECLI:NL:RBBRE:2010:2542 BN1800, 09/1882

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
28 juni 2010
Datum publicatie
20 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BN1800
Zaaknummer
09/1882

Inhoudsindicatie

Eén van twee uitspraken

Belanghebbende was dga van een holding en wordt aansprakelijk gesteld voor de omzetbelastingschulden van de (eerst klein)dochter van deze holding. In geschil is of dat terecht en tot het juiste bedrag is gebeurd. Nu belanghebbende ingeschreven was in KvK rust op hem bewijslast dat de inschrijving onjuist was en dat hij geen bestuurder was. Belanghebbende heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Nu de betalingsonmacht niet gemeld is en belanghebbende geen aangiften heeft gedaan is het niet aannemelijk dat het niet aan hem te wijten is. Belanghebbende is terecht aansprakelijk gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/1882

Uitspraakdatum: 28 juni 2010

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [plaatsnaam],

eiser,

en

de ontvanger van de Belastingdienst Noord/kantoor Groningen,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder ontvanger.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.De ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 6 februari 2009 aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 6.587.

1.2.De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 maart 2009 de aansprakelijkstelling gehandhaafd.

1.3.Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 29 april 2009, ontvangen bij de rechtbank op 1 mei 2009, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.

1.4.De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de ontvanger schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.6.Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2010 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [naam gemachtigde], alsmede namens de ontvanger, [namen].

1.8.De ontvanger heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van belanghebbende wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de ontvanger. De ontvanger heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op dezelfde datum als deze uitspraak is verzonden.

1.9.De rechtbank heeft partijen op 17 mei 2010 bij brief meegedeeld dat de uitspraaktermijn met zes weken, tot 28 juni 2010, wordt verlengd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.[M] Holding BV (hierna: Holding) is opgericht op [datum] 2001. Van [datum] 2001 tot [datum] 2005 was belanghebbende enig aandeelhouder en bestuurder van Holding. Hierna was belanghebbende nog tot [datum] 2008 bestuurder van Holding geweest. Holding heeft, samen met de echtgenote van belanghebbende, op [datum] 2005 [M] Capital BV (Hierna: Capital) opgericht. De Holding was vanaf de oprichting tot [datum] 2008 bestuurder van Capital.

2.2.[X] BV (hierna: [X]) is op [datum] 2007 opgericht. Volgens het handelsregister van de kamer van Koophandel (KvK) was Capital van [datum] 2007 tot en met [datum] 2008 enig aandeelhouder, en was [K] van [datum] 2007 tot [datum] 2008 bestuurder van [X]. Vanaf [datum] 2008 is Holding in het handelsregister ingeschreven als enig aandeelhouder en bestuurder.

2.3.[X] heeft over de tijdvakken vanaf [datum] 2007 tot en met september 2008 geen aangiften voor de OB ingediend. Aan [X] zijn de volgende ambtshalve aanslagen opgelegd.

Datum Nummer Betreft Bedrag

29-10-08 [aanslagnummer]F01.8080 OB augustus 08 € 2.525

10-12-09 [aanslagnummer]F01.8090 OB september 08 € 3.468

totaal € 5.993

2.4.Belanghebbende is op 6 februari 2009 als bestuurder aansprakelijk gesteld voor de onder 2.3 genoemde naheffingsaanslagen inclusief de kosten en invorderingsrente van [X] tot een bedrag van € 6.587. Na bezwaar is de aansprakelijkheidstelling gehandhaafd.

3.Geschil

3.1. In geschil is of belanghebbende terecht en tot een juist bedrag aansprakelijk is gesteld. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de ontvanger bevestigend.

3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking. De ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Formeel

4.1.Belanghebbende heeft gesteld dat de ontvanger niet alle stukken heeft ingediend omdat er een dossier moet zijn over de feitelijke beleidsbepaler van [X], [naam beleidsbepaler]. De ontvanger heeft gemotiveerd weersproken dat dergelijke stukken bestaan of zijn gebruikt bij de aansprakelijkstelling van belanghebbende, en de rechtbank heeft geen reden aan de juistheid van die stelling te twijfelen.

4.2.Belanghebbendes stelling dat het bezwaarschrift onvoldoende is gemotiveerd kan hem niet baten, of die stelling nu juist is of niet. De rechtbank zal een eventueel gebrek in de motivering herstellen.

4.3.De rechtbank gaat voorbij aan het getuigenaanbod van belanghebbende. Nu belanghebbende ter zitting heeft aangegeven dat de getuigen niet anders zullen verklaren dan in de door hen gedane schiftelijke verklaringen ziet de rechtbank geen reden deze getuigen te horen nu belanghebbende deze verklaring reeds heeft overgelegd. Belanghebbende is dan niet in zijn bewijspositie geschaad door het niet horen van deze getuigen.

Materieel

4.4.Het eerste geschilpunt betreft de vraag of de ontvanger belanghebbende terecht als “bestuurder” in het jaar 2008 - in welk jaar de belastingschulden zijn ontstaan waarvoor belanghebbende aansprakelijk is gesteld - in de zin van artikel 36 Invorderingswet 1990 (Inv) heeft aangemerkt.

4.5.Blijkens de door de inspecteur overgelegde uittreksels uit het handelsregister van de KvK was Holding vanaf [datum] 2008 enig aandeelhouder en bestuurder van [X], en was belanghebbende van 2005 tot [datum] 2008 bestuurder van Holding.

4.6.Artikel 36, vijfde lid, letter c, Invorderingswet 1990 (Inv) bepaalt dat onder bestuurder mede wordt verstaan: “indien een bestuurder van een lichaam een lichaam is in de zin van de AWR: ieder van de bestuurders van het laatstbedoelde lichaam”. Gezien het onder 4.5 overwogene, moet belanghebbende voor de toepassing van dit artikel als bestuurder van [X] worden beschouwd. Daaraan doet niet af dat belanghebbende noch Holding formeel in de algemene vergadering van aandeelhouders van [X] tot bestuurder is benoemd, aangezien aannemelijk is dat de inschrijving bij de KvK van Holding als (mede-) bestuurder van [X] door en met instemming van de - uiteindelijke - aandeelhouders en derhalve van belanghebbende heeft plaatsgevonden.

4.7.De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden op belanghebbende de bewijslast rust dat de inschrijving bij de KvK onjuist was en dat Holding noch hij bestuurder was. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende dat niet aannemelijk heeft gemaakt. Het gegeven dat ook beleidsbeslissingen ten aanzien van [X] werden genomen door [naam] en/of [naam beleidsbepaler], is onvoldoende voor het oordeel dat belanghebbende geheel geen zeggenschap heeft uitgeoefend.

4.8. Vaststaat dat [X] niet onverwijld nadat gebleken was dat zij niet tot betaling in staat was, daarvan mededeling aan de ontvanger heeft gedaan. Op grond van het bepaalde in artikel 36, vierde lid, Inv is belanghebbende dan aansprakelijk, met dien verstande dat wordt vermoed dat de niet betaling aan hem te wijten is. Belanghebbende mag dat vermoeden weerleggen indien hij aannemelijk maakt dat het niet aan hem is te wijten dat [X] de betalingsonmacht niet tijdig heeft gemeld.

4.9.Belanghebbende heeft aangevoerd dat het niet aan hem te wijten is dat de betalingsonmacht voor de aanslagen niet tijdig is gemeld, aangezien de meldingstermijn voor de daarbij nageheven belastingen afliep na [datum] 2008 en hij na die datum in elk geval geen bestuurder meer was van Holding en dus ook niet meer van [X].

4.10.De omzetbelasting over augustus respectievelijk september 2008 moest worden voldaan op uiterlijk 30 september respectievelijk 31 oktober 2008. De melding betalingsonmacht had moeten geschieden uiterlijk 14 dagen daarna of uiterlijk op 14 oktober respectievelijk 14 november 2008. Vaststaat dat niet is gemeld.

4.11.Op [datum] 2008 stonden de omzetbelastingschulden over augustus en september reeds vast. Belanghebbende heeft niet gesteld, noch aannemelijk gemaakt dat hij aan zijn opvolger op enigerlei wijze kenbaar heeft gemaakt dat die belasting moest worden aangegeven en voldaan. Het niet aangeven past in het door de ontvanger - onbestreden - geschetste plaatje dat [X] over de periode [datum] 2007 tot en met 30 september 2008, derhalve evenzeer in de bestuursperiode van belanghebbende, helemaal geen aangiften omzetbelasting heeft ingediend, terwijl wel activiteiten werden ontplooid. Dit een en ander, in onderling verband bezien, brengt de rechtbank tot het oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het niet melden van de betalingsonmacht voor de omzetbelasting over de maanden augustus en september 2008 niet aan belanghebbende te wijten was. Derhalve moet worden teruggevallen op de onder 4.8 vermelde hoofdregel en is belanghebbende aansprakelijk voor deze niet betaalde omzetbelastingschulden van [X] en evenzeer voor de daarbij belopen kosten en rente.

Conclusie

4.12.Al hetgeen is overwogen in 4.4 tot en met 4.11 leidt tot de conclusie dat belang¬hebbende terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld. Het beroep is ongegrond.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr A.A. den Hartog en mr.drs. G.H.C. Blommers, rechters, en door de voorzitter en mr. M.S.J. Pijnenburg- Braspenning, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 6 juli 2010

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.