Home

Rechtbank Breda, 30-06-2010, BN2051, 09/1970

Rechtbank Breda, 30-06-2010, BN2051, 09/1970

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
30 juni 2010
Datum publicatie
22 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BN2051
Zaaknummer
09/1970

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft voor certificaten die hij van zijn vader heeft geërfd een beroep gedaan op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit van artikel 35b Successiewet.

Deze faciliteit mist toepassing indien de activiteiten van het lichaam waar de certificaten betrekking op hebben, niet kwalificeren als meer dan beleggen.

De bewijslast in deze rust op belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet belanghebbende niet aan de op hem rustende bewijslast.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/1970

Uitspraakdatum: 30 juni 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [plaatsnaam],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant/kantoor ‘s-Hertogenbosch,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 31 maart 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag in het recht van successie (aanslagnummer [nummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2010 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde [namen], alsmede namens de inspecteur, [namen].

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.De heer [erflater] (hierna: erflater) is op [datum] 2004 overleden. Hij was in gemeenschap van goederen gehuwd met [naam echtgenote erflater]. Door verwerping van de nalatenschap door de echtgenote zijn de vier kinderen uit het huwelijk, waaronder belanghebbende, de enige erfgenamen. Tot de nalatenschap behoort 50% van de certificaten van [A] B.V. (hierna: [A]). Bij akte van verdeling van 10 februari 2006 is aan ieder van de kinderen van erflater, waaronder belanghebbende, ¼ deel van deze certificaten toebedeeld.

2.2.1.De broer van erflater houdt de andere 50% van de certificaten van [A]. [A] bezit alle aandelen van [beheer] B.V. (hierna: Beheer). De activa van Beheer bestaan per ultimo 2004 - verkort weergegeven - uit:

- Bedrijfsgebouwen en terreinen € 4.581.000

- Achtergestelde lening [bouwbedrijf] B.V. € 3.000.000

- Vordering r/c [bouwbedrijf] B.V. € 6.660.000

- Deelneming [XY] BV € 161.000

- Liquide middelen € 770.000

Totaal € 15.172.000

2.2.2.De leningen van € 3.000.000 en € 6.660.000 aan [bouwbedrijf] B.V. (hierna: Bouwbedrijf) zijn blijkens overeenkomst van geldlening van 9 januari 2004 verstrekt per 1 januari 2004. Voor de leningen is geen aflossingsschema opgesteld maar blijkens de overeenkomst was de lening opvorderbaar per 1 januari 2006. De rente over de lening ad € 3.000.000 is 5%, de rente over de r/c vordering 4%. De lening van € 3.000.000 is achtergesteld op een vordering van de Rabobank. Bouwbedrijf had bij de Rabobank een financieringsarrangement van € 29,5 miljoen. Blijkens dat arrangement was betaling van rente en aflossing door Bouwbedrijf aan Beheer uitsluitend toegestaan nadat de rente- en aflossingsverplichtingen aan de bank waren voldaan.

2.2.3.De vier kinderen van erflater en de kinderen (twee) van de broer van erflater zijn de uiteindelijk gerechtigden tot de aandelen in Bouwbedrijf. Erflater en zijn broer hebben ieder in 1996 hun belang in Bouwbedrijf aan de eigen kinderen overgedragen.

2.4.Op 29 september 2005 heeft belanghebbende aangifte voor het recht van successie gedaan. Daarbij is voor de (waarde van de) certificaten een beroep gedaan op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit zoals vervat in artikel 35b Successiewet 1956 (hierna Sw). Met dagtekening 17 juni 2008 is de onderhavige aanslag opgelegd. Daarbij heeft de inspecteur toepassing van de faciliteit geweigerd. Tussen partijen is in geschil of dit terecht is. Niet in geschil is dat de waarde van de certificaten voor successiedoeleinden € 9.500.000 bedraagt.

2.5.Artikel 35b Sw luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

1. Op verzoek van de verkrijger wordt op grond van artikel 35c de waarde, dan wel een deel van de waarde, van in de verkrijging begrepen vermogensbestanddelen die zijn aangeduid in het tweede lid, aangemerkt als te conserveren waarde.

2. De vermogensbestanddelen, bedoeld in het eerste lid, zijn:

a. (...);

b. de aandelen in en winstbewijzen van een vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld, niet zijnde een lichaam waarvan de feitelijke werkzaamheid bestaat in het, onmiddellijk of middellijk, beleggen van vermogen of daarmee overeenkomende werkzaamheid, die behoorden tot een aanmerkelijk belang in de zin van afdeling 4.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij de erflater of schenker.

3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, wordt, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels, slechts dat deel van de waarde van de aandelen of winstbewijzen in aanmerking genomen dat is toe te rekenen aan het deel van het vermogen van de vennootschap dat voor de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zou worden gerekend tot het ondernemingsvermogen, indien de vennootschap een rechtspersoon zou zijn als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van die wet. (…)”

2.6.Doel en strekking van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit is om de verkrijging van ondernemingsvermogen krachtens erfrecht of door schenking fiscaal niet te belemmeren. Een overgang van beleggingsvermogen of van aandelen in een vennootschap die slechts beschikt over beleggingsvermogen komt niet voor de faciliteit in aanmerking.

2.7.De bewijslast dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit van toepassing is, rust op belanghebbende.

2.8.1.Of de faciliteit van toepassing is, hangt mede af van het antwoord op de vraag of Beheer al dan niet een lichaam is waarvan de feitelijke werkzaamheid bestaat in het, onmiddellijk of middellijk, beleggen van vermogen of een daarmee overeenkomende werkzaamheid. Deze vraag dient naar het oordeel van de rechtbank in eerste instantie te worden beantwoord naar de toestand ten tijde van het overlijden van erflater. Omstandigheden van vóór het overlijden van erflater, zoals aanwezig op het moment van het verstrekken van de geldleningen, kunnen daarbij ook een rol spelen. De faciliteit mist toepassing indien de activiteiten van Beheer niet kwalificeren als meer dan beleggen.

2.8.2.Vaststaat dat Beheer uitsluitend aan Bouwbedrijf geldleningen heeft verstrekt. Voorts staat vast dat voor de leningen aan Bouwbedrijf geen zekerheden zijn gesteld, geen aflossingsdata zijn afgesproken en dat die leningen zijn achtergesteld bij die van de bank. Dit alles is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van meer dan beleggen. Mogelijk is weliswaar sprake van enigszins risicovol beleggen (belanghebbende heeft gesteld dat Bouwbedrijf vooruitlopend op het ontplooien van bouwactiviteiten risicovolle grondaankopen heeft gedaan), maar dat doet aan het beleggingskarakter niet af.

2.8.3.Ten aanzien van de verhuur van de onroerende zaken staat vast dat Beheer zich voornamelijk richt en heeft gericht op Bouwbedrijf. Belanghebbende heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de in dat kader ontplooide activiteiten normaal vermogensbeheer te boven gaan. Belanghebbende heeft slechts gesteld dat de verhuur van het bedrijfspand binnen het complex van activiteiten van Beheer jegens Bouwbedrijf als onderdeel van de materiële onderneming van Beheer moet worden aangemerkt en ten minste normaal vermogensbeheer te boven gaat. Feiten of omstandigheden die erop duiden dat de betreffende activiteiten uitgaan boven normaal vermogensbeheer zijn evenwel niet aannemelijk gemaakt.

2.8.4.Het voorgaande wordt naar het oordeel van de rechtbank niet anders indien het verstrekken van de geldleningen aan Bouwbedrijf, het stellen van zekerheid voor de externe financieringen aan Bouwbedrijf en het verhuren van onroerende zaken aan Bouwbedrijf in onderlinge samenhang worden beschouwd. De enkele stelling dat een belegger in het algemeen zich niet afhankelijk zou maken van het financiële welzijn van één partij zoals Beheer wel heeft gedaan, is onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van een zodanig risico dat geen sprake is van beleggen van vermogen. De verplichting om een deel van het directiesalaris van erflater en zijn broer door te belasten aan Beheer, wat daar verder van zij, zegt onvoldoende over de feitelijke activiteiten van Beheer.

2.8.5.Ook voor wat betreft de onroerende zaken die ten behoeve van anderen dan Bouwbedrijf worden ontwikkeld en aan anderen worden verhuurd, heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van activiteiten die meer inhouden dan het beleggen van vermogen. Dat Beheer een aanzienlijk risico loopt met de verhuur van de onroerende zaken is hiertoe onvoldoende, aangezien riskante beleggingen ook beleggingen zijn. Overigens zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of aannemelijk geworden welke erop duiden dat de betreffende activiteiten uitgaan boven normaal vermogensbeheer. Dat Beheer op verzoek van de gemeente is overgegaan tot de bouw en verhuur van bepaalde onroerende zaken maakt nog niet dat de verhuur daarvan meer dan normaal vermogensbeheer inhoudt.

2.8.6.Gesteld noch gebleken is dat Beheer zich bemoeit c.q. heeft bemoeid met het bestuur van de onder 2.2.1 genoemde deelneming.

2.8.7.Op de gronden zoals vermeld onder 2.8.2 tot en met 2.8.6, is niet aannemelijk gemaakt dat de activiteiten van Beheer, ook indien alle tezamen en in onderlinge samenhang beschouwd, kwalificeren als meer dan normaal vermogensbeheer.

2.9.Gelet op al het vorenoverwoge heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de activiteiten of werkzaamheden van Beheer meer omvatten dan het beleggen van vermogen. De inspecteur heeft de toepassing van de faciliteit dan ook terecht geweigerd.

2.10.De omstandigheid dat ter zake van het verschuldigde successierecht een beroep zou moeten worden gedaan op de liquiditeiten van Bouwbedrijf waardoor de liquiditeitspositie van dat bedrijf wordt aangetast, kan niet tot de conclusie leiden dat de faciliteit ten onrechte niet is toegepast. De wijze waarop een belastingplichtige aan de middelen komt om belasting te voldoen kan niet afdoen aan de verschuldigdheid daarvan.

2.11.Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en prof.mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, en door de voorzitter en drs. J.M.C. Hendriks, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 8 juli 2010

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.