Home

Rechtbank Breda, 16-07-2010, BN2555, 09/3736

Rechtbank Breda, 16-07-2010, BN2555, 09/3736

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
16 juli 2010
Datum publicatie
28 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BN2555
Zaaknummer
09/3736

Inhoudsindicatie

De rechtbank is van oordeel dat een personenauto van minstens 18 maanden oud met ruim 5.000 km op de teller een gebruikte auto is en geen nieuwe auto. De omstandigheid dat de RDW als datum eerste toelating de datum heeft genomen waarop de auto ter keuring is aangeboden doet daar niet aan af.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/3736

Uitspraakdatum: 16 juli 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiser], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Zuid, kantoor Roermond,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 22 juli 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen het door hem op aangifte, onder nummer [aangiftenummer], voldane bedrag van € 10.442 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2010 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, [gemachtigde], verbonden aan Customs Knowledge te Langezwaag, alsmede, namens de inspecteur, [gemachtigde].

1.Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de ter zake van de registratie van de auto verschuldigde BPM tot een bedrag van € 7.701;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 966;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 150 aan hem vergoedt.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende heeft op 7 januari 2009 aangifte BPM gedaan ter zake van de registratie van een personenauto, van het merk Mitsubishi, type Outlander 2.0 di-d Invite, identificatienummer [identificatienummer] (hierna: de auto). De auto is vervaardigd op 30 juni 2007. De auto was, voor deze door belanghebbende werd gekocht, van 2 juni 2008 tot 2 januari 2009 bij een Belgische dealer in gebruik als demonstratiewagen. In laatstgenoemde periode is 5.050 kilometer gereden met de auto. De Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: de RDW) heeft 7 januari 2009 vastgesteld als datum van eerste toelating.

2.2.Tussen partijen is in geschil of de auto op 7 januari 2009 was aan te merken als een nieuwe of als een gebruikte auto. Niet is in geschil dat de door belanghebbende verschuldigde BPM € 10.442 bedraagt indien sprake is van een nieuwe auto. Indien sprake is van een gebruikte auto is in geschil vanaf welke datum de auto in gebruik is. Niet is in geschil dat de verschuldigde BPM € 7.701 bedraagt bij een eerste gebruik vanaf 2 juni 2008 en € 6.027 bij een eerste gebruik vanaf 30 juni 2007.

2.3.Artikel 9, zesde lid van de Wet op belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) bepaalt dat voor een gebruikte auto de catalogusprijs geldt van het tijdstip waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen. De Wet definieert niet wanneer sprake is van een gebruikte auto.

2.4.De rechtbank oordeelt dat een auto die op 7 januari 2009 reeds 18 maanden oud was en 5.050 kilometer op de teller had staan een gebruikte auto is in de zin van artikel 9, zesde lid, van de Wet. De rechtbank acht aannemelijk dat de auto op 7 januari 2009 niet het meest concurreerde met nieuwe auto’s van hetzelfde merk en type. Daaraan doet niet af dat de Hoge Raad, zoals de inspecteur stelt, op 29 mei 2009 heeft beslist dat een auto nieuw kan zijn indien er enkele tientallen of enkele honderden kilometers op de teller staan. Dergelijke auto’s zijn niet vergelijkbaar met een auto met 5.050 kilometer op de teller. Bovendien nam de Hoge Raad in zijn beslissing mee dat het (anders dan in het onderhavige geval) ging om exclusieve auto’s waarbij de kopers meer wilden betalen omdat zij kortere wachttijd hadden dan bij auto’s die net geproduceerd waren. De omstandigheid dat de RDW op het kentekenbewijs vermeldt dat de eerste toelating 7 januari 2009 is doet daar niet aan af. De RDW registreert immers, volgens de Regeling vaststelling datum eerste toelating van voertuigen, in beginsel de datum van aanbieding ter keuring en indien dan aanwijzingen voor een eerdere toelating aanwezig zijn een andere datum. Deze datum zegt derhalve niets over de mogelijke ouderdom van een voertuig laat staan over het al dan niet gebruikt zijn in de zin van de Wet.

2.5.Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk de auto in gebruik is vanaf 2 juni 2008. Vóór die datum was er nog geen (Belgisch) kenteken afgegeven voor de auto en gesteld noch is aannemelijk gemaakt dat met de auto vóór die datum al de nodige kilometers waren gereden. De door belanghebbende verschuldigde BPM bedraagt derhalve € 7.071.

2.6.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

2.7.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en door deze en mr. I. van Wijk, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 22 juli 2010

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR)

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.