Rechtbank Breda, 27-01-2010, BN2578, 09/3646
Rechtbank Breda, 27-01-2010, BN2578, 09/3646
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 27 januari 2010
- Datum publicatie
- 28 juli 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2010:BN2578
- Zaaknummer
- 09/3646
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/3646
Uitspraakdatum: 27 januari 2010
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaatsnaam],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Roosendaal,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 17 juli 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008 opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen naar een bedrag van € 22.568 en in dezelfde aanslag begrepen heffingrente van € 1.738, aanslagnummer [aanslag]A.850.0 (hierna: de aanslag).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2010 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende [namen], alsmede namens de inspecteur, [naam].
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraken op bezwaar;
-vermindert de aanslag tot € 10.594;
-vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 805;
-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 297 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende is gevestigd in [plaatsnaam] en 90% van haar aandelen wordt gehouden door de in [plaatsnaam aandeelhouder] (België) gevestigde [X]. De aandelen in [X] (hierna te noemen [X]) worden voor 90%gehouden door de in België woonachtige [C] (hierna te noemen: C) en 10% door zijn echtgenote. C is zaakvoerder van de [X] en ontvangt voor zijn werkzaamheden een beloning en een auto van de zaak, een Mercedes Benz [type]. Voorts is C in loondienst bij belanghebbende. De [X] heeft slechts in 2007 € 6.000 aan autokosten van C, berekend op basis van € 0,19 per kilometer, doorbelast aan belanghebbende.
2.2.De inspecteur heeft over de jaren 2006 tot en met 2008 de loonheffing over het voordeel van het privé gebruik auto nageheven bij belanghebbende voor de bedragen € 3.818 respectievelijk € 3.818 en € 4.338 (totaal € 11.974). De inspecteur heeft de voornoemde correcties bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
2.3.In geschil is of de auto van de zaak mede namens belanghebbende ter beschikking is gesteld aan C en ter zake hiervan de loonheffing over het voordeel van het privé gebruik van de auto terecht bij belanghebbende is nageheven.
2.4.De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van het mede namens belanghebbende ter beschikking stellen van een auto van de zaak, waarvan van het voordeel van het privé gebruik als loon in de zin van artikel 10 jo. artikel 13bis van de Wet op Loonbelasting 1964 dient te worden aangemerkt. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. Tijdens het onderzoek ter zitting is noch gesteld noch gebleken dat de vergoeding van de autokosten is overeengekomen in de managementovereenkomst tussen belanghebbende en de [X]. Bovendien zijn aan belanghebbende niet de volledige autokosten maar slechts € 0,19 per kilometer doorbelast, en ziet de doorbelasting slechts op het jaar 2007, waardoor de auto niet mede namens belanghebbende over de jaren 2006 t/m 2008 ter beschikking is gesteld. Voor zover de inspecteur de stelling inneemt dat er sprake is van loon van derden, leidt dit niet tot een ander oordeel, nu in het onderhavige geval sprake is van twee arbeidsverhoudingen, waardoor geen sprake kan zijn van loon van derden.
2.5.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard en dient de correctie met betrekking tot het voordeel privé gebruik auto komen te vervallen en dient de aanslag te worden ververminderd met € 11.974 tot € 10.594.
2.6.1.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
2.6.2.Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten. Naar het oordeel van de rechtbank is voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het besluit geen grond nu de Belastingdienst geen verwijt treft dat zij een beschikking heeft gegeven terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (Hoge Raad, 13 april 2007, nr. 41.235, BNB 2007/260).
Aldus gedaan door mr.drs. G.H.C. Blommers, rechter, en door deze en mr. M.H. van Heel, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2010.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 1 februari 2010
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.