Home

Rechtbank Breda, 30-07-2010, BN3762, 09/5587

Rechtbank Breda, 30-07-2010, BN3762, 09/5587

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
30 juli 2010
Datum publicatie
11 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BN3762
Zaaknummer
09/5587

Inhoudsindicatie

Beroep naar aanleiding van een verliesverrekeningsbeschikking. Rechtbank oordeelt dat ook als de heffingsrente nihil is, deze moet worden vastgesteld met een beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/5587

Uitspraakdatum: 30 juli 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaatsnaam],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 4 december 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking heffingsrente genomen bij de aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2007.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2010 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende in de persoon van haar directeur en enig aandeelhouder [naam], alsmede namens de inspecteur, [naam].

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep ongegrond;

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 20;

-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 150 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende is een vennootschap die het pensioen van haar directeur/aandeelhouder beheert met een in beleggingen ondergebracht vermogen. De financiële crisis heeft enorme negatieve consequenties voor dat belegd vermogen en dientengevolge voor dat pensioen.

2.2.Met dagtekening 31 oktober 2009 is bij beschikking het verlies geleden over het jaar 2008 verrekend met het belastbaar bedrag over het jaar 2007 tot een bedrag van € 44.879. Bij deze beschikking is geen heffingsrente vermeld noch is bij afzonderlijke beschikking enig bedrag aan heffingsrente vastgesteld met betrekking tot deze vermindering van de aanslag vennootschapsbelasting over 2007.

2.3.In bezwaar klaagt belanghebbende erover dat geen heffingsrente wordt vergoed. Bij de uitspraak op bezwaar is het bezwaar afgewezen met als reden:

“De Belastingdienst is wettelijk verplicht heffingsrente te vergoeden bij een teruggave van belasting of in rekening te brengen bij een te betalen belastingbedrag. De heffingsrente is alleen bedoeld om rentevoordeel of -nadeel te compenseren.

Voor een aanslag vennootschapsbelasting die betrekking heeft op het jaar 2007 geldt dat de heffingsrente moet worden berekend over de periode van 1 juli 2007 tot de dag van de dagtekening zoals die op de aanslag staat vermeld.

Aan u is op 31 januari 2009 een te betalen belastingaanslag over 2007 opgelegd. Ik ben van mening dat de Belastingdienst terecht heffingsrente in rekening heeft gebracht over deze aanslag. De heffingsrente is gebaseerd op het te betalen belastingbedrag en over de periode van 1 juli 2007 tot 31 januari 2009.

Het feit dat als gevolg van een carry-back het te betalen bedrag aan vennootschapsbelasting wordt verminderd doet hieraan niets af.”.

2.4.In het verweerschrift wordt voor het eerst verwezen naar het bepaalde in artikel 30g, vierde lid, van de AWR. Belanghebbende heeft naar aanleiding hiervan gesteld dat weliswaar volgens de wet terecht geen heffingsrente is vergoed, maar dat de omstandigheden waarin belanghebbende zich in de afgelopen jaren en thans bevindt reden zijn van de wet af te wijken.

2.5.In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

Is terecht het vaststellen van de heffingsrente achterwege gelaten?

Zijn het bezwaar en beroep ontvankelijk?

Is terecht geen heffingsrente vergoed?

Is de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd?

2.6.Artikel 30g van de AWR bepaalt het volgende:

1. Heffingsrente wordt vergoed over het negatieve bedrag van de voorlopige aanslag, over het negatieve bedrag van de aanslag, alsmede over het bedrag van de teruggaaf.

2. Heffingsrente wordt mede vergoed bij vermindering van:

a. het negatieve bedrag van de aanslag: over die vermindering;

b. de aanslag die geen negatief bedrag beloopt tot een aanslag die wel een negatief bedrag beloopt: over dat negatieve bedrag.

3. Bij vermindering van de aanslag eindigt in afwijking in zoverre van artikel 30f, derde lid, het tijdvak waarover de heffingsrente wordt berekend op de dag van de dagtekening van het afschrift van de uitspraak of van de kennisgeving waaruit van de vermindering blijkt.

4. Het tweede lid vindt geen toepassing bij een vermindering van de aanslag die voortvloeit uit de verrekening van een verlies van een volgend jaar.

Artikel 30j van de AWR luidt:

1. De inspecteur stelt het bedrag van de heffingsrente vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. Met betrekking tot deze beschikking zijn de bepalingen in de belastingwet die gelden voor de belastingaanslag ter zake waarvan heffingsrente wordt berekend, van overeenkomstige toepassing.

2. Het bedrag van de heffingsrente wordt op het aanslagbiljet of op het afschrift van de uitspraak of bij de bekendmaking afzonderlijk vermeld. Ingeval de eerste volzin geen toepassing vindt, blijkt het bedrag van de heffingsrente uit het afschrift van de beschikking.

3. Met betrekking tot de revisierente bedoeld in artikel 30i zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing.

2.7.De rechtbank is van oordeel dat, in een geval dat een verlies wordt verrekenend en geen heffingsrente wordt vergoed, er van uit moet worden gegaan dat de heffingsrente wordt vastgesteld op nihil. Dat de heffingsrente in een dergelijk geval niet op of bij de verliesverrekeningsbeschikking is vermeld, doet hier niet aan af. De tekst van artikel 30j voornoemd en de rechtsbescherming die door de wetgever met de regeling van dat artikel is beoogd, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich mee dat enkel rechtsbescherming wordt geboden indien sprake is van verschuldigde dan wel te vergoeden heffingsrente. Ook indien wordt beslist dat geen heffingsrente wordt vergoed moet die rechtsbescherming zijn gewaarborgd. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de heffingsrente ten onrechte niet op de beschikking is vermeld.

2.8.Gezien de regel dat het bedrag van de heffingsrente moet worden vermeld op de aanslag dan wel bij de beschikking of uitspraak op bezwaar, is de rechtbank, mede gezien het in 2.7 overwogene, van oordeel dat bij een verliesverrekeningsbeschikking eveneens de vastgestelde heffingsrente had moeten worden vermeld. De omstandigheid dat de verliesverrekeningsbeschikking geen melding maakt van de heffingsrente betekent naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet dat die heffingsrente niet is vastgesteld. De beslissing geen heffingsrente te vergoeden is immers wel bij het vaststellen van de verrekening genomen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat bij de beschikking waarbij een verlies wordt verrekend en geen heffingsrente wordt vergoed - en tot vergoeding van heffingsrente evenmin is beslist bij afzonderlijke beschikking - de verliesverrekeningsbeschikking tevens moet worden aangemerkt als een beschikking heffingsrente, waarbij de heffingsrente is vastgesteld op nihil (vergelijk Hoge Raad 16 december 2005, nummers 41 587 en 41 588 gepubliceerd in respectievelijk BNB 2006/73 en BNB 2006/74).

De omstandigheid dat voor aanslagen dan wel beschikkingen of uitspraken op bezwaar die betrekking hebben op tijdvakken na 1 januari 2010 het bepaalde in artikel 24a, derde en vierde lid van de AWR geldt, doet aan het vorenstaande niet af, nu die bepalingen ten aanzien van de onderhavige verliesverrekeningsbeschikking niet van toepassing zijn.

2.9.Nu het bezwaarschrift van belanghebbende bij de inspecteur is ingekomen op 17 november 2009 is dat bezwaarschrift tijdig ingediend. Het bezwaarschrift voldoet overigens ook aan alle door de wet gestelde eisen, zodat het bezwaar ontvankelijk is.

Nu het beroepschrift tijdig is ingediend en eveneens aan de overigens wettelijk gestelde eisen voldoet, is ook het beroep ontvankelijk.

2.10.Partijen zijn het erover eens dat volgens de wet terecht geen heffingsrente is vergoed. De rechtbank acht dit juist en volgt partijen daarin. Aan belanghebbendes verzoek van de wet af te wijken kan door de rechtbank niet tegemoet worden gekomen. Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk bepaalt immers: "De regter moet volgens de wet regt spreken: hij mag in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid der wet beoordeelen.". De rechtbank is derhalve van oordeel dat terecht geen heffingsrente is vergoed.

2.11.Nu op grond van al het vorenstaande het bezwaar terecht is afgewezen, is het beroep ongegrond. De rechtbank is op grond van het in 2.3 en 2.4 weergegevene van oordeel dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd. Gezien de door de rechtbank zelf gegeven motivering kan dit gebrek echter niet leiden tot een gegrondverklaring van het beroep.

2.12.In het vorenoverwogene ziet de rechtbank aanleiding voor het vergoeden van het door belanghebbende betaalde griffierecht en vergoeding van de door belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Niet in geschil is dat belanghebbende in de persoon van haar directeur en enig aandeelhouder procedeert en niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende voor het beroep kosten heeft gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. In dat geval komen enkel voor vergoeding in aanmerking de reis- en verblijfkosten van die directeur in verband met de behandeling van het beroep ter zitting. De rechtbank stelt die kosten vast op € 20.

2.13.Op grond van al het vorenstaande is beslist als hiervoor is vermeld.

Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en door deze ondertekend. De griffier, mr. M.J. van Balkom, is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 9 augustus 2010

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR)

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.