Home

Rechtbank Breda, 28-07-2010, BN3784, 10/1221

Rechtbank Breda, 28-07-2010, BN3784, 10/1221

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
28 juli 2010
Datum publicatie
11 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BN3784
Zaaknummer
10/1221

Inhoudsindicatie

Loonbelasting

Belanghebbende exploiteert een sekshuis. Na een anonieme tip over omzetverzwijging heeft de inspecteur een onderzoek ingesteld en zichtwaarnemingen laten uitvoeren. De rechtbank sluit zich aan bij de stelling van de inspecteur dat een deel van de verzwegen omzet moet worden aangemerkt als loon voor de dames die bij belanghebbende de seksuele diensten aanbieden. De rechtbank heeft in de gelijktijdig behandelde procedure met nummer AWB 10/1222 beslist dat het redelijk is uit te gaan van een verzwijging van de helft van de geboekte omzet. Hetzelfde geldt voor de loonbelastingcorrectie. Gelet op de hoogte van het verzwegen loon acht de rechtbank een boete van 50% passend en geboden.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/1221

Uitspraakdatum: 28 juli 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaatsnaam],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Oss,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 24 februari 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor de periode 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2009 opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen naar een bedrag van € 44.899 (aanslagnummer [nummer]A.02.9506) alsmede de gelijktijdig met de aanslag opgelegde vergrijpboete van € 22.450.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2010.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [naam], alsmede namens de inspecteur, [naam]. De zaken met procedurenummers AWB 10/1221, 10/1222, 10/1223 en 10/1224 zijn gelijktijdig ter zitting behandeld.

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-vermindert de aanslag tot € 22.449;

-vermindert de boete tot € 11.224;

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 437;

-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 298 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende is een besloten vennootschap met als doel het uitoefenen van een kamerverhuurbedrijf, het sluiten van (onder)huurovereenkomsten, alsmede de bemiddeling bij het vinden van kamers. Belanghebbende exploiteert sinds 2000 een sekshuis. 3999 van de 4000 aandelen zijn in het bezit van mevrouw [naam grootaandeelhouder] (hierna: [naam grootaandeelhouder]).

2.2.[naam grootaandeelhouder] bezit tevens alle aandelen in [X] B.V. Deze B.V. is op hetzelfde adres als belanghebbende gehuisvest. Het was de bedoeling om in [X] B.V. “[Y] [X]” te exploiteren, echter deze activiteiten zijn niet van de grond gekomen.

2.3.De inspecteur heeft aan de hand van een anonieme tip een onderzoek ingesteld naar een vermeende omzetverzwijging van 50%. Als onderdeel van het onderzoek hebben bedrijfsbezoeken en zichtwaarnemingen plaatsgevonden. Aan de hand van de bevindingen uit het onderzoek heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat 50% van de omzet wordt verzwegen. Zoals [naam grootaandeelhouder] in het bedrijfsbezoek van 6 mei 2009 heeft verklaard, liepen de activiteiten van beide B.V.’s door elkaar. De inspecteur heeft daarom zowel bij [X] B.V. als bij belanghebbende naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonbelasting opgelegd. De onderhavige naheffingsaanslag loonbelasting bedraagt € 44.899 en de boete € 22.450 (50%). Ter zitting is tussen partijen overeengekomen dat de gehele omzet van het sekshuis aan belanghebbende moet worden toegerekend en dat derhalve de gehele correctie in aanmerking wordt genomen bij belanghebbende en niet bij [X] B.V. Dat geldt dan ook voor de naheffingsaanslagen loonbelasting nu die voortvloeien uit de omzetcorrecties.

2.4.In geschil is of de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Tevens is de boete in geschil.

2.5.De onderhavige naheffingsaanslag loonbelasting is gebaseerd op de omzetcorrectie bij belanghebbende. De inspecteur heeft geen zelfstandig onderzoek naar de aangiften loonbelasting ingesteld, maar een deel van de verzwegen omzet aangemerkt als loon voor de dames die bij belanghebbende de seksuele diensten aanbieden. Belanghebbende heeft daartegen als zodanig geen bezwaar gemaakt. De rechtbank sluit zich hierbij aan.

2.6.In de gelijktijdig met deze procedure behandelde zaak betreffende de naheffingsaanslag omzetbelasting, met procedurenummer AWB 10/1222, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht, heeft de rechtbank beslist dat sprake is van omkering (verschuiving en verzwaring) van de bewijslast en dat belanghebbende de onjuistheid van de uitspraken op bezwaar niet heeft aangetoond. Voorts acht de rechtbank het in die procedure onredelijk dat de inspecteur er vanuit is gegaan dat structureel de helft van de omzet niet werd geboekt. De rechtbank heeft beslist dat de omzetcorrectie dient te worden gehalveerd. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dan hetzelfde voor de loonbelastingcorrectie. De halvering van de correctie heeft tot gevolg dat een naheffingsaanslag loonbelasting resteert van € 22.449.

2.7.Belanghebbende heeft gesteld dat zij niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:5 van de Awb is gehoord. Ter zitting heeft belanghebbende aangegeven, dat zij geen terugwijzing wenst naar de inspecteur. Dit heeft tot gevolg, dat de rechtbank zelf in de zaak zal voorzien.

2.8.De inspecteur heeft een vergrijpboete opgelegd van 50% van de nageheven loonbelasting (artikel 67f van de AWR). Nu de naheffing wordt verminderd, zal de boete evenredig worden verminderd.

2.8.1.De inspecteur heeft gesteld dat sprake is van voorwaardelijke opzet, nu een groot deel van het loon wordt verzwegen. Gelet op het hiervoor overwogene, kan de rechtbank de inspecteur daarin volgen. Het is naar het oordeel van de rechtbank aan opzet van belanghebbende te wijten dat belasting die op aangifte moet worden voldaan, niet is betaald.

2.8.2.De inspecteur heeft aan belanghebbende zowel bij de naheffingsaanslag omzetbelasting (zie AWB 10/1222) als de naheffingsaanslag loonbelasting vergrijpboetes opgelegd van in beginsel 50%. Beide boetes vinden hun grondslag in de omzetverzwijging in de periode 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2009 door belanghebbende. De door belanghebbende verzwegen omzet beloopt (€ 19.461 + € 11.320)/19 *119% = € 192.786. De nageheven loonbelasting is € 22.449, de nageheven omzetbelasting (na aftrek van hetgeen ambtshalve aan [X] B.V. wordt gerestitueerd, zie AWB 10/1222) € 30.781. Gelet op de hoogte van de verzwegen omzet acht de rechtbank een boete van 50% van zowel de nageheven omzet- als loonbelasting passend en geboden

2.8.3.Volgens het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2008 met nummer 41 832, BNB 2008/165, dient bij de beoordeling of een opgelegde vergrijpboete gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie is, ook de wijze waarop de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan in aanmerking te worden genomen. Hieronder valt ook de toepassing van de omkering van de bewijslast.

2.8.4.De rechtbank is van oordeel dat de schatting van de verzwegen omzet volstrekt aannemelijk en redelijk is. Gezien de waarnemingen ter plaatse acht de rechtbank bewezen dat belanghebbende aanzienlijke bedragen aan omzet heeft verzwegen. Daarvan uitgaande ziet de rechtbank geen reden voor verdere vermindering van de boete.

2.8.5.Het onder 2.8.2. tot en met 2.8.4. overwogene heeft naar het oordeel van de rechtbank tot gevolg dat de boete dient te worden gesteld op 50% van € 22.449 of € 11.224. De rechtbank vermindert derhalve de onderhavige boete naar € 11.224.

2.9.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

2.10.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Belanghebbende heeft daarbij verzocht om vergoeding van de werkelijke kosten, nu de inspecteur de omzet- en looncorrecties in beide B.V.’s in aanmerking heeft genomen waardoor op voorhand duidelijk was dat de aanslagen van één van beide B.V.’s zouden moeten worden verminderd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende deze problematiek echter zelf geschapen, door de diensten te splitsen over de twee B.V.’s en de activiteiten van deze B.V’s door elkaar te laten lopen. De rechtbank acht het niet onredelijk dat de inspecteur tot behoud van rechten de aanslagen aan beide B.V.’s heeft opgelegd.

2.11.De rechtbank zal de te vergoeden kosten vaststellen op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit). De rechtbank merkt de zaken met procedurenummers AWB 10/1221 en AWB 10/1223 aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit. In de zaak met procedurenummer AWB 10/1223 is reeds een vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure toegekend van € 545. Voor de beroepsprocedure stelt de rechtbank de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). In iedere samenhangende zaak wordt derhalve een proceskostenvergoeding toegekend van € 437.

Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 6 augustus 2010

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.