Home

Rechtbank Breda, 12-07-2010, BN4221, 10/45

Rechtbank Breda, 12-07-2010, BN4221, 10/45

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
12 juli 2010
Datum publicatie
18 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BN4221
Formele relaties
Zaaknummer
10/45

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/45

Uitspraakdatum: 12 juli 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiseres], gevestigd te [woonplaats],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor 's-Hertogenbosch,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 23 november 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) van 29 juli 2009.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2010.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [naam1], ter bijstand vergezeld van [naam2], [naam3] en [naam4], alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden].

Als toehoordster is aanwezig [naam toehoordster].

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar, alsmede de beschikking;

-bepaalt dat belanghebbende wordt aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling;

-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 297 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende heeft op 18 juni 2009 een verzoek ingediend om als algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI) te worden aangemerkt als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB juncto artikel 41a van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling). Dit verzoek is door de inspecteur bij beschikking van 29 juli 2008 afgewezen. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 november 2009 de beschikking gehandhaafd.

2.2. In geschil is of belanghebbende als een ANBI kan worden aangemerkt. Volgens de inspecteur voldoet belanghebbende niet aan het bepaalde in artikel 41a, eerste lid, onderdelen a, b, f en h, van de Uitvoeringsregeling, hetgeen door belanghebbende wordt bestreden.

De rechtbank overweegt daarover het volgende:

2.3.Voorwaarde a behelst dat uit de regelgeving en de feitelijke werkzaamheid van belanghebbende moet blijken dat zij geen winstoogmerk heeft. Vaststaat dat het ontbreken van een winstoogmerk in de statuten van belanghebbende is vermeld. Tevens staat vast dat belanghebbende in 2007 en 2008 winsten heeft gerealiseerd van respectievelijk

€ 19.606 en € 28.220. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat een zeer zuinig beleid werd en wordt gevoerd ten behoeve van de aanschaf van inrichting en inventaris voor de nieuwbouw, die zal worden gerealiseerd achter de hoofdvestiging genaamd [naam hoofdvestiging], gelegen aan [adres]. Van een winststreven omwille van die winst zelf is volgens belanghebbende dan ook geen sprake.

Het door belanghebbende gestelde beleid wordt bevestigd door hetgeen is vermeld in de jaarstukken van belanghebbende over 2007 en 2008 onder de aanhef ‘Beheer en Financiën’. De inspecteur heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat voorwaarde a niet belet om winsten te reserveren voor toekomstige uitgaven. Gelet op het vorenoverwogene is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat belanghebbende haar winst heeft bestemd voor reserveringen in verband met toekomstig noodzakelijke uitgaven en dat belanghebbende geen winstoogmerk had. Belanghebbende voldoet dan ook aan voorwaarde a van artikel 41a, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling.

2.4.Voorwaarde b behelst dat uit de regelgeving en de feitelijke werkzaamheid van belanghebbende moet blijken dat zij het algemene belang dient. De inspecteur heeft ter zitting bevestigd dat het formele doel van belanghebbende, kort gezegd het bevorderen van sociale cohesie in een wijk als het stadsdeel [naam stadsdeel], een algemeen belang is. Hij stelt echter dat belanghebbendes activiteiten voor meer dan 50% bestaan uit de onderverhuur van panden, waardoor zij naar zijn opvatting niet het algemeen belang dient en derhalve niet is voldaan aan voorwaarde b. De eigen activiteiten van belanghebbende zijn volgens de inspecteur slechts van geringe omvang en dienen hoofdzakelijk ter ontspanning en vermaak.

Belanghebbende verhuurt ruimten in panden, welke panden belanghebbende zelf huurt van de gemeente [gemeente X]. De rechtbank acht aannemelijk dat de gemeente [gemeente X], gelet op het lage huurbedrag en de hoogte van de met de onderverhuur gerealiseerde inkomsten, aan belanghebbende een onzakelijk lage huur in rekening brengt vanwege de maatschappelijke functie die belanghebbende heeft. De opbrengsten die belanghebbende vanwege de verhuur genereert, zijn derhalve niet zozeer afkomstig uit de onderverhuur zelf doch uit het voordeel dat zij geniet door de lage huur van de gemeente [gemeente X]. Voorts acht de rechtbank weliswaar aannemelijk dat de hoofdvestiging [naam hoofdvestiging] zeer regelmatig, en de dependance gelegen aan [adres] nagenoeg geheel wordt gebruikt voor onderverhuur, maar niet dat de tijd en inzet van belanghebbende, haar bestuursleden en de overige vrijwilligers ook voor meer dan 50% door die onderverhuur in beslag wordt genomen. Dit een en ander, in onderling verband bezien, leidt de rechtbank tot de conclusie dat de feitelijke werkzaamheden van belanghebbende grotendeels het algemeen belang dienen. Het gegeven dat belanghebbende, bij haar streven naar bevordering van de sociale cohesie in de wijk, mede activiteiten organiseert die gericht zijn op persoonlijke ontplooiing van wijkbewoners – zoals schaaklessen – doet niet af aan het algemeen belang van belanghebbendes activiteiten als geheel. In dit kader verwijst de rechtbank naar de namens belanghebbende ter zitting geciteerde tekst van de Memorie van Antwoord met betrekking tot wetsvoorstel 31 930 (Kamerstukken I, 2009-2010):

“(…) De doelstelling van een ANBI mag niet gericht zijn op wat in wezen het

eigen belang is van leden of bestuurders, en haar feitelijke werkzaamheden

moeten in overeenstemming zijn met die doelstelling. Een ANBI

moet derhalve een doel hebben dat buiten het terrein ligt van het behartigen

van de belangen van haar leden of bestuurders. Een ANBI richt haar

activiteiten naar buiten toe, ten behoeve van derden of van doelen die

(ver) buiten de directe eigen levenssfeer liggen. De activiteiten van een

ANBI moeten ook primair en rechtstreeks het algemeen belang dienen.

Niet voldoende is dat van de ANBI-activiteiten indirect een gunstige

werking uitgaat op de maatschappij als geheel, zoals bij de SBBI. In dit

kader is het irrelevant of de bestuurders of medewerkers zelf mogelijk

plezier ontlenen aan het nastreven van de doelen van de ANBI. Het doel

van de ANBI is daar immers niet op gericht. In zoverre is het juist dat

algemeen nut, altruïsme en persoonlijke behoeftenbevrediging elkaar niet

behoeven uit te sluiten.(…)”.

Naar het oordeel van de rechtbank dient belanghebbende met haar activiteiten het belang van alle wijkbewoners en heeft zij niet ten doel om het belang van haar bestuursleden te dienen. Zij voldoet aldus aan voorwaarde b van artikel 41a, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling.

2.5.Voorwaarde f betreft de eis dat belanghebbende moet beschikken over een actueel beleidsplan dat inzicht geeft in haar werkzaamheden, de wijze van verwerving van gelden, het beheer van haar vermogen en de besteding daarvan. De inspecteur heeft niet weersproken dat alle in het beleidsplan te vermelden gegevens vastliggen in het geheel van de statuten, jaarverslagen en jaarstukken van belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geheel aan te merken als een beleidsplan in voormelde zin, nu in de Uitvoeringsregeling geen vormvoorschriften voor het beleidsplan zijn vastgesteld.

2.6.Ten aanzien van voorwaarde h verwijst de rechtbank naar de statuten van belanghebbende waaruit blijkt dat een eventueel liquidatiesaldo moet worden besteed aan een instelling met een soortgelijk doel als dat van belanghebbende. Nu het doel van belanghebbendes activiteiten naar het oordeel van de rechtbank is gericht op het algemeen belang, is daarmee ook voldaan aan voorwaarde h.

2.7.Het onder 2.3 tot en met 2.6 overwogene leidt tot de conclusie dat belanghebbende een ANBI is in de zin van artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB juncto artikel 41a van de Uitvoeringsregeling.

2.8.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

2.9.Nu het beroep gegrond is verklaard, dient op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht van € 297 te worden vergoed.

Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr.drs. G.H.C. Blommers en mr. M.L.M. van Kempen, rechters, en door de voorzitter en mr. M.C.W. Hermus, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR)

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.