Rechtbank Breda, 24-09-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:3702 ECLI:NL:RBBRE:2010:4407 BN8653, 10/1498
Rechtbank Breda, 24-09-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:3702 ECLI:NL:RBBRE:2010:4407 BN8653, 10/1498
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 24 september 2010
- Datum publicatie
- 29 september 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2010:BN8653
- Zaaknummer
- 10/1498
Inhoudsindicatie
Een dga houdt via een holding alle aandelen in belanghebbende (werkmaatschappij). Belanghebbende stelt aan de dga/werknemer een auto ter beschikking. Ter zake van deze auto zijn huurovereenkomsten gesloten tussen enerzijds belanghebbende en de holding en de dga en de holding.
De rechtbank oordeelt dat gelet op de bijzondere positie van de dga, de vormgeving van de huurovereenkomsten en het feitelijke gebruik van de auto, de rechten en verplichtingen welke voorvloeien uit het ter beschikking stellen van de auto door belanghebbende aan de dga, het huren van de auto door belanghebbende van de holding en het huren van de auto door de dga van de holding zo worden geduid dat voor fiscale doeleinden belanghebbende aan haar werknemer, de dga, een auto ter beschikking heeft gesteld welke auto ook voor privé-doeleinden mag worden gebruikt. Er dient derhalve voor de loonheffing een bijtelling wegens privé-gebruik auto plaats te vinden.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/1498
Uitspraakdatum: 24 september 2010
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiseres] BV, gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant/kantoor Eindhoven,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 1 maart 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de inhouding en afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen over het tijdvak september 2009.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2010 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, mr. [naam bestuurder onderneming P], alsmede namens de inspecteur, [gemachtigde].
1.Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verleent teruggaaf loonbelasting en premie volksverzekeringen over het tijdvak september 2009 tot een bedrag van € 104,72;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 21,90;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 298 aan haar vergoedt.
2.Gronden
2.1.De heer [naam bestuurder onderneming P] (hierna [naam bestuurder onderneming P]) is bestuurder en enig aandeelhouder van [onderneming P] B.V. (hierna [onderneming P]). [onderneming P] is enig aandeelhouder van belanghebbende. [naam bestuurder onderneming P] is werknemer van belanghebbende. Hij verricht zijn dagelijkse werkzaamheden als belastingadviseur binnen de maatschap [naam maatschap] accountants & belastingadviseurs.
2.2.[onderneming P] heeft op 4 juni 2009 een personenauto, Audi S6, gekocht voor € 67.000. De cataloguswaarde van deze auto bedraagt € 132.750. Ter zake van de auto heeft [onderneming P] op 5 juni 2009 een tweetal huurovereenkomsten gesloten, te weten met [naam bestuurder onderneming P] en belanghebbende. Kort gezegd houden deze overeenkomsten in dat de auto op werkdagen (maandag 00.00 uur tot vrijdag 24.00 uur) door belanghebbende wordt gehuurd en op niet-werkdagen (weekend- en feestdagen) door [naam bestuurder onderneming P]. Daarnaast heeft [naam bestuurder onderneming P] op grond van de door hem gesloten overeenkomst met [onderneming P] het recht om de auto 35 dagen te huren. In dit verband is in de overeenkomst tussen [onderneming P] en belanghebbende opgenomen dat [onderneming P] het recht heeft om de auto 35 dagen niet te verhuren. De huurprijs van de auto is € 44 per dag exclusief € 8,36 omzetbelasting, in totaal € 52,36.
2.3.Belanghebbende stelt de auto ter beschikking aan [naam bestuurder onderneming P] in diens hoedanigheid van werknemer. In een gebruiksovereenkomst tussen belanghebbende en [naam bestuurder onderneming P] is bepaald dat [naam bestuurder onderneming P] de auto in de huurperiode, zijnde werkdagen, niet voor privé doeleinden mag gebruiken. Voor wat betreft de werkdagen houdt [naam bestuurder onderneming P] een kilometeradministratie bij.
2.4.Op 1 juli 2009 hebben [naam bestuurder onderneming P], belanghebbende en [onderneming P] een overeenkomst “overname huurovereenkomst met ontbindende voorwaarde” gesloten. Deze overeenkomst houdt in dat [naam bestuurder onderneming P] de rechten en verplichtingen betreffende de huurovereenkomst tussen [onderneming P] en belanghebbende met ingang van 1 juli 2009 overneemt. Dit onder de ontbindende voorwaarde dat de rechter uiteindelijk beslist dat artikel 13bis Wet LB over de periode juni niet van toepassing is.
2.5.In artikel 13bis van de Wet op de Loonbelasting 1964, tekst 2009 (hierna: Wet LB) is bepaald, voor zover hier van belang:
“1. Indien ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op jaarbasis gesteld op ten minste 25% van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaar voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt. (…)
4. Indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil.”
2.6.Over de maand september 2009 heeft belanghebbende loonheffing op aangifte afgedragen. Daarbij is rekening gehouden met een correctie voor de loonheffing over de maand juni tot een bedrag van € 1.247. Dit bedrag betreft de bijtelling privé gebruik van de auto (26/30 x 25% x € 132.750 x 1/12). Belanghebbende heeft tegen de inhouding en afdracht over september bezwaar aangetekend.
2.7.Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de onder 2.6 genoemde bijtelling terecht is. Belanghebbende stelt primair dat artikel 13bis Wet LB niet van toepassing is omdat op werkdagen geen sprake is van privé-gebruik en in het weekend de auto niet door de werkgever aan de werknemer ter beschikking wordt gesteld. Volgens de inspecteur is artikel 13bis van toepassing en is op jaarbasis sprake van meer dan 500 kilometer privé-gebruik. Subsidiair stelt belanghebbende dat hem de gelegenheid moet worden geboden om aan te tonen dat het werkelijk voordeel minder is dan 25% van de cataloguswaarde van de auto en dat artikel 13bis Wet LB in zoverre onverbindend is.
2.8.1.Bij de beantwoording van de in geschil zijnde vraag stelt de rechtbank voorop dat een enig werknemer/enig aandeelhouder, zoals in het geval van [naam bestuurder onderneming P], naar maatschappelijke opvattingen in vele opzichten niet op één lijn kan worden gesteld met gewone werknemers, doch veeleer als ondernemer wordt gezien. In het bijzonder berust dit op de notie dat hij het beleid van de onderneming bepaalt en dat zijn loon niet, zoals bij normale arbeidsverhoudingen, de uitkomst is van onderhandelingen tussen van elkaar onafhankelijke partijen, maar door hem naar eigen goeddunken kan worden vastgesteld, waarbij andere motieven dan het vaststellen van een adequate arbeidsbeloning een dominante rol kunnen spelen (vergelijk Hoge Raad, 15 december 1999, nr. 32 263, onder meer gepubliceerd in VN 1999/58.5)
2.8.2.Vast staat dat de auto in juni aan [naam bestuurder onderneming P] in diens hoedanigheid van werknemer van belanghebbende ter beschikking heeft gestaan. Derhalve geldt de fictie dat de auto ook geacht wordt voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt. Vast staat eveneens dat [naam bestuurder onderneming P] de auto in die periode op de weekenddagen heeft gebruikt, althans heeft kunnen gebruiken. In de maand juni heeft dan ook een en dezelfde persoon gebruik gemaakt van de auto.
2.8.3.Gelet op de bijzondere positie van [naam bestuurder onderneming P] in de zin van het overwogene onder 2.8.1, de vormgeving van de in 2.2 genoemde huurovereenkomsten en het feitelijke gebruik van de auto, moeten, naar het oordeel van de rechtbank, de rechten en verplichtingen welke voorvloeien uit het ter beschikking stellen van de auto door belanghebbende aan [naam bestuurder onderneming P], het huren van de auto door belanghebbende van [onderneming P] en het huren van de auto door [naam bestuurder onderneming P] van [onderneming P] zo worden geduid dat voor fiscale doeleinden belanghebbende aan haar werknemer, [naam bestuurder onderneming P], een auto ter beschikking heeft gesteld welke auto ook voor privé-doeleinden mag worden gebruikt.
2.9.Tussen partijen is niet in geschil dat indien het gebruik van de auto op weekenddagen bij de beoordeling van het privé-gebruik moet worden betrokken, het privé-gebruik op jaarbasis boven de 500 kilometer komt. Het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag is aan de zijde van de inspecteur. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat bij het vaststellen van de verschuldigde loonheffing rekening moet worden gehouden met het bedrag aan huur dat [naam bestuurder onderneming P] aan [onderneming P] voor de auto heeft betaald. Voor de maand juni betreft dit de huur over 6 weekenddagen, zodat, uitgaande van de in de uitspraak op bezwaar reeds toegepaste vermindering (4 dagen), ten onrechte geen rekening is gehouden met een bedrag van € 104,72.
2.10.De rechtbank wijst belanghebbendes subsidiaire stelling af. De tekst van artikel 13bis Wet LB maakt expliciet duidelijk dat er sprake is van een bijtelling van ten minste 25% van de waarde van de auto. Ingevolge artikel 120 Grondwet kan de rechter ook niet in de beoordeling van de grondwettigheid van een wettelijke bepaling treden. Overigens komt het de rechtbank voor dat de waardering van enig door belanghebbende in dit verband bij te brengen bewijs zou worden bemoeilijkt door de onder 2.4 genoemde overeenkomst.
2.11.Gelet op het vorenoverwogene is beslist als voormeld.
2.12.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op de kosten van het reizen per openbaar vervoer tweede klasse van [woonplaats] naar Breda ad
€ 21,90. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overigens kosten heeft gemaakt welke op grond van voornoemd besluit voor vergoeding in aanmerking komen.
Aldus gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en door deze en drs. J.M.C. Hendriks, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2010.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 28 september 2010
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.