Home

Rechtbank Breda, 24-09-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:3746 BN9632, 10/1539

Rechtbank Breda, 24-09-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:3746 BN9632, 10/1539

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
24 september 2010
Datum publicatie
6 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BN9632
Zaaknummer
10/1539

Inhoudsindicatie

Inspecteur legt belanghebbende een verzuimboete op naar aanleiding van een suppletieaangifte omzetbelasting. Belanghebbende maakt aannemelijk dat zij niet op de hoogte kon zijn van de omstandigheid dat zij te weinig omzetbelasting betaalde. Daarmee bewijst zij avas.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/1539

Uitspraakdatum: 24 september 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiseres] BV, gevestigd te [plaats],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Tilburg,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 10 april 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde verzuimboete.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2010 te ’s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, mr. [gemachtigde], verbonden aan De Boekhouder B.V. te Tilburg, alsmede, namens de inspecteur, [gemachtigden].

1.Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de boetebeschikking

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.092;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 298 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.De directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende, [dga] (hierna: de dga) is nog voor de oprichting van belanghebbende begonnen met de ontwikkeling en de bouw van het project [naam project].

2.2.De dga heeft met de inspecteur, in het kader van de heffing van de inkomstenbelasting, eind 2006 een vaststellingsovereenkomst opgemaakt waarin is overeengekomen dat de bouwkosten van het deel waar de dga voornemens is zelf te gaan wonen (het penthouse) door hem in privé zullen worden betaald en dat het resultaat uit overige werkzaamheden met terugwerkende kracht kan worden ingebracht in de dan nog op te richten besloten vennootschap (belanghebbende). Voor de heffing van omzetbelasting worden deze afspraken eveneens tot richtsnoer genomen.

2.3.De dga besluit in 2007 het penthouse niet te gaan bewonen en emigreert. In 2009 is hij weer terug in Nederland en besluit hij te gaan wonen in twee studio’s van het project [naam project]. De dga komt met de inspecteur overeen dat deze studio’s voor wat betreft de fiscale behandeling in de plaats treden van het penthouse in de eerdergenoemde vaststellingsovereenkomst.

2.4.Belanghebbende levert eind 2009 een zogenoemde suppletieaangifte voor de omzetbelasting in over het tijdvak 2008 naar een te betalen bedrag van € 21.875 waaronder is opgenomen een bedrag van € 17.482 ter zake van de verschuldigd geworden omzetbelasting voor de studio’s. De inspecteur legt vervolgens de naheffingsaanslag op met een verzuimboete van 5% zijnde € 1.193.

2.5.In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur de boete terecht heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend. De hoogte van de naheffingsaanslag en het deel daarvan dat aan de studio’s kan worden toegerekend is niet in geschil.

2.6.Artikel 67c, eerste lid, van de AWR luidt (tekstversie 2008):

“Indien de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem een boete van ten hoogste € 4 537 kan opleggen.”

2.7.Paragraaf 4, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (BBBB) bepaalt dat geen boete wordt opgelegd bij afwezigheid van alle schuld (avas). De belastingplichtige moet avas stellen en bewijzen.

2.8.Paragraaf 24a, tweede lid, van het BBBB bepaalt dat geen boete wordt opgelegd als het bedrag dat naar aanleiding van vrijwillige verbetering alsnog wordt betaald minder bedraagt dan € 5.000.

2.9.Belanghebbende beroept zich op avas gezien de omstandigheid dat de dga pas in 2009 besloten heeft de studio’s te gaan betrekken en ook pas toen afspraken heeft kunnen maken met de inspecteur die ten grondslag liggen aan (een groot deel van) de naheffingsaanslag. Belanghebbende kon ten tijde van het doen van de aangiften 2008 dan ook niet weten dat de verschuldigdheid ter zake van de studio’s in 2008 al bestond. Mitsdien, is het betoog van belanghebbende, kan haar, ten aanzien van de in 2.4 genoemde suppletieaangifte voor zover het de studio’s betreft, geen enkel verwijt gemaakt worden.

2.10.De inspecteur heeft deze stelling, die de rechtbank aannemelijk acht, niet, althans onvoldoende, weersproken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep van belanghebbende op avas slaagt voor zover het de aangegeven en betaalde omzetbelasting voor de studio’s betreft.

2.11.Voor het opleggen van een verzuimboete dient dan ook een bedrag van € 17.482 buiten de grondslag te blijven. Daar nu een bedrag resteert van (€ 21.875 -/- € 17.482)

€ 4.393 dient gezien het bepaalde in 2.8. geen boete te worden opgelegd. Het gelijk is aan belanghebbende.

2.12.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

2.13.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1092 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 218, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).

Aldus gedaan door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en door deze en mr. M.J.M. Mies, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 4 oktober 2010

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.