Home

Rechtbank Breda, 01-10-2010, BN9798, 10/1413

Rechtbank Breda, 01-10-2010, BN9798, 10/1413

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
1 oktober 2010
Datum publicatie
15 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BN9798
Zaaknummer
10/1413

Inhoudsindicatie

Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende aangifte BPM gedaan naar een verschuldigd bedrag van € 37 en stelt de inspecteur ten onrechte dat er sprake is van een verbetering van die aangifte door belanghebbende nu een wijziging van de aangifte ieder vrijwillig karakter ontbeert. Belanghebbende was enkel gehouden om € 37 aan BPM op aangifte te voldoen, het meerdere is onverschuldigd betaald.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/1413

Uitspraakdatum: 1 oktober 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiser], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Limburg/kantoor Roermond,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 22 februari 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen het door hem op de aangifte met nummer [nummer] betaalde bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) van € 1.436.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2010 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, mr. [gemachtigde] en mw. [gemachtigde] beiden verbonden aan Euro Auto Logic B.V. te Malden tot bijstand vergezeld van [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Heumen, alsmede namens de inspecteur, mr [gemachtigden].

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-stelt het bedrag van de verschuldigde BPM vast op € 37;

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.670;

-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 150 aan hem vergoedt.

2.Gronden

2.1.1.Belanghebbende heeft op 12 november 2009 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Fiat 500, 1.2 lounge met als datum van eerste toelating 13 mei 2008 (hierna; de auto). In de aangifte heeft belanghebbende oorspronkelijk een bedrag aan BPM vermeld van € 37. Op een later moment is achter dat bedrag met pen een bedrag van € 1.436 vermeld voorzien van belanghebbendes paraaf. Op de achterkant van de aangifte heeft belanghebbende vermeld: “Onder protest wordt er door de heer [eiser] van de firma [firmanaam] betaald volgens de afschrijvings tabel. Te betalen BPM is dan: € 1436 ipv € 37.= zoals onder 4 ingevuld was”. Bij de aangifte heeft belanghebbende een taxatierapport gevoegd van [kantoornaam gemachtigde]. Volgens dat rapport is de “waarde op basis van inkoop handel” van de auto € 250. Op basis van die waarde bedraagt de verschuldigde BPM € 38.

2.1.2.Op 23 november 2009 heeft belanghebbende een bedrag van € 1.436 aan BPM voldaan.

2.1.3.Blijkens de bij de aangifte gevoegde factuur heeft belanghebbende de auto in Duitsland gekocht voor € 4.900 (exclusief omzetbelasting). De auto heeft schade waarvan de reparatiekosten in dit kader blijkens eerdervermeld taxatierapport zijn becijferd op € 8.786.

2.2.Bij de bestreden uitspraak is de BPM met € 676 verminderd. Daarbij is de

inspecteur uitgegaan van een handelswaarde van de auto van € 5.000 hetgeen betekent dat

€ 760 aan BPM verschuldigd zou zijn.

2.3.In geschil is het antwoord op de vraag wat de waarde van de auto is en daarmee of belanghebbende tot een te hoog bedrag aan BPM heeft voldaan. Belanghebbende bepleit een waarde van € 250 en de inspecteur een waarde van € 5.000. Tevens is in geschil of er sprake is van onverschuldigde betaling doordat de betaling van BPM op een onjuiste wijze is geformaliseerd.

2.4.De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of in het onderhavige geval BPM is voldaan of betaald op een wijze die in strijd is met het wettelijke systeem.

2.5.Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, gelet op de feiten zoals vermeld onder 2.1.1, aangifte BPM gedaan naar een verschuldigd bedrag van € 37. De rechtbank hecht daarbij met name belang aan het feit dat het oorspronkelijk in de aangifte vermelde bedrag aan BPM van € 37 niet is doorgehaald en belanghebbende ter zake van het bedrag van € 1.436 duidelijk te kennen heeft gegeven het daarmee oneens te zijn. Ook de bij de aangifte gevoegde bijlagen wijzen er op dat belanghebbende aangifte heeft gedaan naar een bedrag aan BPM van € 37. Van een verbetering van de aangifte door belanghebbende is geen sprake nu, gelet op de eerdergenoemde vermelding op de achterkant van de aangifte, een dergelijke wijziging van de aangifte ieder vrijwillig karakter ontbeert. Belanghebbende was derhalve enkel gehouden om € 37 aan BPM op aangifte te voldoen.

2.6.Indien de inspecteur de hoogte van de op aangifte voldane belasting betwist, kan hij de (naar zijn mening) te weinig betaalde belasting op grond van artikel 20 van de AWR naheffen. De inspecteur heeft in het huidige wettelijke systeem geen ruimte om een correctie op de aangifte aan te brengen. In het onderhavige geval is er geen naheffingsaanslag opgelegd.

2.7.Gelet op het voorgaande was belanghebbende niet meer aan BPM verschuldigd dan het door hem aangegeven bedrag en is er een bedrag ter grootte van € 1.399 (€ 1.436 -/- € 37) onverschuldigd betaald (vergelijk Hof ’s Hertogenbosch 29 mei 2009, LJN BJ3817). De rechtbank stelt vast dat daarvan, na de uitspraak op bezwaar, nog € 723 resteert.

2.8.Aan hetgeen partijen verdeeld houdt met betrekking tot de waarde van de auto komt de rechtbank niet toe. De rechtbank gaat verder voorbij aan hetgeen belanghebbende met betrekking tot artikel 49, eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet heeft gesteld. De fiscale rechter is ter zake van de toepassing van de Wegenverkeerswet niet bevoegd en overigens kan het gestelde in belanghebbendes geval niet tot een andere conclusie leiden.

2.9.De rechtbank ziet geen reden om het door belanghebbende op 7 september 2010 ingediende nader stuk op grond van het feit dat de termijn van artikel 8:58 van de Awb met één dag is overschreden niet tot de gedingstukken te rekenen. Gelet op de oorsprong van het stuk, het betreft een interne werkinstructie van de belastingdienst was de inspecteur daarmee immers reeds bekend en kan hij dus ook niet in zijn procespositie zijn geschaad. De overige door de inspecteur genoemde argumenten zijn voor de rechtbank geen althans onvoldoende reden om het betreffende stuk niet in de procedure toe te laten.

2.10.Gelet op al het vorenoverwogene is beslist als voormeld.

2.11.1.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Volgens artikel 2, eerste lid, sub b, van het Besluit, gelezen in samenhang met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb, geldt voor de hoogte van de kosten van een deskundige het te vergoeden bedrag volgens de Wet tarieven in strafzaken. De hoogte van de vergoeding is via artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van die wet te vinden in het Besluit tarieven strafzaken, artikel 6. Daarin is bepaald dat een tarief geldt van ten hoogste € 81,23 per uur. Gelet op de door belanghebbende ter zitting overgelegde factuur en het feit dat de inspecteur ter zitting heeft verklaard zich te kunnen vinden in een vergoeding van de kosten conform het daarvoor geldende Besluit, stelt de rechtbank de te vergoeden kosten voor het inschakelen van een deskundige vast op € 773. De in die factuur begrepen reiskosten van de deskundige worden gelet op het bepaalde in artikel 11 van het Besluit tarieven strafzaken vastgesteld op € 23, zijnde de kosten voor het reizen per openbaar vervoer tweede klasse tussen Heumen en Roermond. In totaal dient de inspecteur derhalve aan belanghebbende een bedrag van € 1.670 te vergoeden.

2.11.2.Voor de kosten van de bezwaarfase heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak reeds een vergoeding toegekend van € 218.

Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en door deze en drs. J.M.C. Hendriks, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 11-10-2010

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.