Rechtbank Breda, 06-10-2010, BO1358, 08/4183
Rechtbank Breda, 06-10-2010, BO1358, 08/4183
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 6 oktober 2010
- Datum publicatie
- 21 oktober 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2010:BO1358
- Zaaknummer
- 08/4183
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting 1 van een cluster van 12, waarvan 5 niet-ontvankelijk
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk in verband met overschrijding van de beroepstermijn. De rechtbank acht aannemelijk dat uitspraak op bezwaar is gedaan en dat deze aan belanghebbende is toegezonden. De rechtbank acht niet geloofwaardig dat belanghebbende de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen. Daarbij is meegewogen dat belanghebbende én vier met haar verbonden groepsvennootschappen, welke alle op hetzelfde adres zijn gevestigd, stellen dat juist stukken die een bezwaar- of beroepstermijn doen aanvangen niet zijn ontvangen. Voorts waren belanghebbendes verklaringen ter zitting niet consistent.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/4183
Uitspraakdatum: 6 oktober 2010
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaatsnaam],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Roermond,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
1.Ontstaan en loop van het geding
1.1.De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2002 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 150.000 (€ 170.985 minus € 20.985 aan verliezen uit eerdere jaren). Gelijktijdig is, bij beschikking, een verzuimboete opgelegd van € 340.
1.2.Bij brief van 6 april 2005 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 november 2006 de aanslag verminderd tot een, berekend naar een belastbaar bedrag van € 148.540. Hiermee is een resterend verlies uit het jaar 2000, ten bedrag van € 1.460, verrekend.
1.3.Belanghebbende heeft bij brief van 26 augustus 2008 opnieuw bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft deze brief op 2 september 2008 ontvangen en daarna als beroepschrift naar de rechtbank doorgezonden, alwaar het op 10 september 2008 ter griffie is ontvangen. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 288.
1.4.De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.6.Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2010 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [namen], alsmede, namens de inspecteur, [namen]. De zaken met procedurenummers 08/2482, 08/4183, 08/4968, 09/72, 09/73, 09/243, 09/926, 09/1164, 09/1677, 09/2461, 09/2593, 09/2761, 10/850, 10/851 en 10/852 zijn gezamenlijk behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is verstrekt.
2.Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.De onderneming van belanghebbende is gevestigd op het adres [adres] te [plaatsnaam]. Onder meer de volgende 100%-groepsvennootschappen zijn op hetzelfde adres gevestigd:
[A] N.V.;
[B] B.V.;
[C] B.V.;
[D] B.V.
2.2.Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar niet tijdig aangifte vennootschapsbelasting gedaan. Hierop heeft de inspecteur, met dagtekening 28 februari 2005, een ambtshalve aanslag opgelegd. Belanghebbende heeft bij brief van 6 april 2005 bezwaar aangetekend tegen deze aanslag.
2.3.Tot de gedingstukken behoort een “kennisgeving bij de behandeling van een bezwaarschrift” van 28 september 2006.
3.Geschil
3.1.In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard in verband met termijnoverschrijding?
dient het beroep gegrond te worden verklaard in verband met de (fictieve) weigering van de inspecteur om uitspraak op bezwaar te doen?
dient de aanslag te worden vernietigd in verband met schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door de inspecteur?
is de aanslag terecht met verzwaring van de bewijslast opgelegd?
is de aanslag tot het juiste bedrag opgelegd?
heeft belanghebbende recht op schadevergoeding?
Belanghebbende beantwoordt de eerste, de vierde vraag en de vijfde vraag ontkennend en de overige vragen bevestigend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen ter zitting hieraan is toegevoegd verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag tot nihil en vaststelling van een verlies van € 14.651. Belanghebbende heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat zij haar recht om een schadevergoeding te claimen laat vervallen. In dit verband verwijst de rechtbank naar hetgeen hieromtrent is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting (pagina acht).
De inspecteur concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep en subsidiair tot ongegrondverklaring daarvan.
4.Beoordeling van het geschil
4.1.Belanghebbende stelt dat zij ontvankelijk is in haar beroep omdat zij ten tijde van het instellen daarvan de uitspraak op bezwaar niet had ontvangen. De rechtbank dient deze stelling op haar aannemelijkheid te beoordelen (vergelijk: Hoge Raad 20 mei 2005, nr. 40 718, gepubliceerd op rechtspraak.nl, LJN AT5917).
4.2.De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank, met de schermafdruk uit het systeem van de belastingdienst (bijlage 3 bij het verweerschrift), aannemelijk gemaakt dat hij met dagtekening 18 november 2006 uitspraak heeft gedaan op het bezwaar.
4.3.De rechtbank acht tevens aannemelijk dat de uitspraak op bezwaar niet later dan op 18 november 2006 door de inspecteur aan belanghebbende is verzonden. Aan het ontbreken van (een kopie van) de uitspraak op bezwaar bij de stukken van het geding kent de rechtbank niet de betekenis toe dat de uitspraak op bezwaar niet aan belanghebbende is verzonden.
4.4.Belanghebbende stelt dat de in 2.3 genoemde kennisgeving en de uitspraak op bezwaar, zijnde twee voor de aanvang van de beroepstermijn essentiële stukken, haar niet hebben bereikt. In de zaak met procedurenummer 09/72 stelt [D] B.V. enerzijds dat zij de aanslag vennootschapsbelasting 1999, gedagtekend 6 oktober 2001, niet heeft ontvangen en anderzijds dat zij daartegen in oktober 2001 een bezwaarschrift heeft ingediend. In de zaken met procedurenummers 09/926, 09/1164 en 09/1677 stellen respectievelijk [A] N.V., [B] B.V. en [C] B.V. dat zij geen uitspraak op bezwaar hebben ontvangen.
4.5.Naar het oordeel van de rechtbank is niet geloofwaardig dat belanghebbende de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen. Het is op zich niet onaannemelijk dat een poststuk belanghebbende niet bereikt. Het is echter ongeloofwaardig dat juist stukken die een bezwaar- of beroepstermijn doen aanvangen belanghebbende en met haar verbonden groepsvennootschappen, die op hetzelfde adres zijn gevestigd, telkens niet bereiken. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat zij niet durft te zeggen of zij de uitspraak op bezwaar heeft ontvangen en – inconsistent daarmee – dat zij in het geheel geen stukken heeft ontvangen. In dit verband heeft [gemachtigde] ter zitting namens belanghebbende verklaard van de inspecteur geen beschikking op het bezwaarschrift, dat wil zeggen een stuk met een motivering, te hebben ontvangen. Hieruit leidt de rechtbank af dat [gemachtigde] er ten onrechte van uitgaat dat een geschrift slechts als uitspraak op bezwaar kan worden aangemerkt, indien dit een motivering bevat. Het is derhalve niet uit te sluiten dat belanghebbende de uitspraak op bezwaar wél heeft ontvangen, maar niet als zodanig heeft herkend.
4.6.De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Een beroepschrift is tijdig ingediend, indien het vóór het einde van de termijn door de rechtbank is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Nu de rechtbank geen reden heeft aan te nemen dat de dag van dagtekening van de uitspraak op bezwaar is gelegen vóór de dag van de bekendmaking daarvan, is de termijn in dit geval aangevangen met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, zodat de hiervoor bedoelde termijn van zes weken, verlengd overeenkomstig het bepaalde in de Algemene termijnenwet, eindigde met dinsdag 2 januari 2007.
4.7.Nu het beroepschrift niet binnen een week na afloop van de termijn is ontvangen, is het beroepschrift reeds daarom te laat ingediend. Belanghebbende heeft niet gesteld dat sprake is van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest. Daarvan blijkt ook niet uit de gedingstukken. De rechtbank kan derhalve niet oordelen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het beroep dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. De overige in geschil zijnde vragen behoeven geen beantwoording meer.
4.8.Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de inspecteur ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij de bij beschikking opgelegde verzuimboete van € 340 ambtshalve zal verminderen tot nihil.
5.Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. M.L. Weerkamp en mr. R.W. Otto, rechters, en door de voorzitter en mr. I. van Wijk, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2010.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 19 oktober 2010
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.