Home

Rechtbank Breda, 17-11-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:BZ4332 ECLI:NL:RBBRE:2010:4429 BO5843, 10/2661

Rechtbank Breda, 17-11-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:BZ4332 ECLI:NL:RBBRE:2010:4429 BO5843, 10/2661

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
17 november 2010
Datum publicatie
10 december 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BO5843
Zaaknummer
10/2661

Inhoudsindicatie

Belanghebbende (dga) heeft een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij een verzekeringsmaatschappij, waarvoor hij jaarlijks premie betaalde in privé. De verzekering keert uit in 2006. Met zijn BV is belanghebbende overeengekomen dat zijn salaris wordt doorbetaald en dat belanghebbende de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de BV laat toekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is de arbeidsongeschiktheidsuitkering bij belanghebbende belastbaar. Het “loon” dat de BV betaalt, is deels een terugbetaling van de uitkering en slechts voor het meerdere loon. De inspecteur heeft ten onrechte zowel het hele “loon” als de uitkering belast.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/2661

Uitspraakdatum: 17 november 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Zuidwest, kantoor Breda,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 27 mei 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2006 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2010 te Breda.

Aldaar zijn verschenen de gemachtigden van belanghebbende, mr. [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Breda, alsmede namens de inspecteur, mr. [gemachtigde].

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.532 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 44;

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 876;

-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende is directeur/enig aandeelhouder van [de BV] B.V. (hierna: de BV). In 2002 is hij voor 50% arbeidsongeschikt verklaard. In de arbeidsovereenkomst die in 1998 tussen belanghebbende en de BV is gesloten, was voor die situatie het volgende overeengekomen:

“2.2.Bij (niet-langdurige) arbeidsongeschiktheid van de (benoemde) directeur zal de vennootschap gedurende 2 jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid, het netto bedrag van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering en de uitkering van de arbeidsongeschiktheidsverzekering aanvullen tot het netto bedrag van het salaris als bedoeld in 2.1.

(…)

4.1De vennootschap zal bij arbeids ongeschiktheid na het tweede jaar uitkeringen verstrekken van:

a.een waardevaste periodieke uitkering ter grootte van 70% van het laatstgenoten periode-salaris ingeval van een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer,

b.een waardevaste periodieke uitkering ter grootte van 50% van het laatstgenoten periode-salaris ingeval van een arbeidsongeschiktheid van meer dan 50% doch minder dan 70%,

Uitkeringen zullen worden verminderd met de eventuele uitkeringen krachtens wettelijke regelingen wegens ziekte en/of arbeidsongeschiktheid.

De premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen komt voor rekening en risico van de vennootschap.”

2.2.Belanghebbende heeft in 1982 een arbeidsongeschiktheidsverzekering (gecombineerd met een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule) afgesloten bij [verzekeringsmaatschappij]. De premie heeft hij zelf betaald. Vanaf 2002 is [verzekeringsmaatschappij] een arbeidsongeschiktheidsuitkering gaan betalen. In 2006 beliep deze uitkering € 9.072. Op de uitkering is geen loonheffing ingehouden.

2.3.In de algemene vergadering van aandeelhouders (ava) van de BV van 11 januari 2002 is het volgende besloten:

“In verband met geheel of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt de afspraak gemaakt, dat in het verlengde van artikel 2 van de arbeidsovereenkomst, dat 100% DGA salaris wordt doorbetaald en de uitkeringen uit de aov verzekering van delta lloyd ten gunste van het resultaat van de b.v. gaan komen.”

2.4.De BV heeft aan belanghebbende in 2006 € 47.318 loon betaald. Daarop is € 14.859 aan loonheffing ingehouden. In de jaarstukken van de BV is als loonkosten geboekt het saldo van het uitbetaalde loon en de ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkering. Belanghebbende heeft € 47.318 aangegeven als loon (inkomen uit werk en woning). De inspecteur heeft het aangegeven inkomen uit werk en woning verhoogd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering van € 9.072. Deze correctie is in geschil. In de uitspraak op bezwaar is het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 47.604 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 44.

2.5.De Hoge Raad heeft in het arrest van 18 december 1991, nr. 27 171, BNB 1992/145 beslist dat, indien de uitbetaling van loon in een dienstbetrekking haar grond vindt, de beloning is aan te merken als door de werknemer te zijn genoten in de zin van art. 33, eerste lid, Wet IB 1964, ook al vindt de uitbetaling plaats aan een derde ingevolge een overeenkomst met de werknemer. De rechtbank ziet geen reden om anders te oordelen met betrekking tot een arbeidsongeschiktheidsuitkering als deze: belanghebbende was gerechtigd tot de uitkering en nu de uitbetaling ervan zijn grond vond in de verzekeringsovereenkomst tussen [verzekeringsmaatschappij] en belanghebbende moet die uitkering worden aangemerkt als door belanghebbende genoten. De verzekeringsuitkering is derhalve belastbaar bij belanghebbende.

2.6.Naar het oordeel van de rechtbank kan echter uit artikel 2 van de arbeidsovereenkomst in combinatie met het besluit van de ava van 11 januari 2002 en de wijze waarop de BV de uitkering in de jaarstukken heeft geboekt, niet anders worden afgeleid dan dat belanghebbende de arbeidsongeschiktheidsuitkering zou doorbetalen

(of laten uitbetalen) aan de BV en dat de BV die uitkering ten titel van loon vervolgens weer aan belanghebbende zou terugbetalen. Het bedrag dat de BV ten titel van loon heeft uitbetaald, bestaat dan tot een bedrag van € 9.072 uit (een terugbetaling van) de arbeidsongeschiktheidsuitkering en slechts voor het meerdere (€ 47.318 min € 9.072 is

€ 38.246) uit loon. Daarvan uitgaande heeft belanghebbende het juiste bedrag aan inkomen uit werk en woning aangegeven. Het standpunt van de inspecteur dat de uitkering bij belanghebbende belastbaar is, is dus wel juist maar leidt niet tot een verhoging van het aangegeven inkomen. Het gelijk is aan belanghebbende. Het belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.604 moet met € 9.072 worden verminderd tot € 38.532.

2.7.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

2.8.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van de kosten van de bezwaarfase is geen grond, nu daar niet om is verzocht voordat de uitspraak op bezwaar is gedaan.

Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en

mr.drs. M.H. van Schaik, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 1 december 2010

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.