Home

Rechtbank Breda, 01-12-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:4613 BO9089, 09/2252

Rechtbank Breda, 01-12-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:4613 BO9089, 09/2252

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
1 december 2010
Datum publicatie
28 december 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BO9089
Zaaknummer
09/2252

Inhoudsindicatie

Inspecteur maakt aannemelijk dat belanghebbende in het onderhavige jaar resultaat uit een werkzaamheid heeft behaald.

Geen omkering van de bewijslast omdat belanghebbende geen administratieplichtige is. De boete is terecht opgelegd, maar wordt verminderd vanwege de slechte gezondheidstoestand van belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/2252

Uitspraakdatum: 1 december 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 22 april 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2003 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.923, de daarbij opgelegde vergrijpboete van € 432, alsmede de beschikking heffingsrente van € 190 (aanslagnummer [nummer].H.37).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2010 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, mr. [gemachtigde] verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Heerlen, alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden]. De procedures met procedurenummers 09/2251 tot en met 09/2260 zijn daar tegelijk behandeld.

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond voorzover het de boete betreft en voor het overige ongegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de boete;

-vermindert de boete tot een bedrag van € 144;

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten ten bedrage van € 362,25, te voldoen aan de griffier van de rechtbank.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar een WAO-uitkering genoten en aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van € 30.773. In het verleden heeft hij een installatiebedrijf voor de installatie en levering van sanitair en centrale verwarming uitgeoefend. Met betrekking tot die activiteiten was hij ondernemer voor de inkomstenbelasting en omzetbelasting.

2.2.Naar aanleiding van een signaal dat belanghebbende facturen met omzetbelasting uitschreef, heeft de inspecteur in 2008 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Ter zake van het boekenonderzoek is op 5 november 2008 een rapport uitgebracht. Volgens het boekenonderzoek heeft belanghebbende over de jaren 2002 tot en met 2007 een bedrag van in totaal € 661.123 (exclusief € 125.613 omzetbelasting) gefactureerd ter zake van leveringen aan [het hotel] (hierna: het hotel). Hij heeft daarbij 19% omzetbelasting in rekening gebracht, welke op de facturen staat vermeld. Verder heeft belanghebbende over de jaren 2002 tot en met 2007 ten behoeve van deze leveringen inkopen gedaan bij onder meer [onderneming A], [onderneming B] en [onderneming C].

2.3.De directeur en administrateur van het hotel hebben tegenover de inspecteur verklaard dat belanghebbende is ingeschakeld vanwege zijn ervaring als installateur en leverancier van sanitair en zijn vaardigheid bij leveranciers hoge kortingen te bedingen.

2.4.Ter zake van de werkzaamheden voor het hotel heeft belanghebbende in zijn

aangifte IB/PH geen inkomsten verantwoord. Naar aanleiding van de uitkomsten van het boekenonderzoek heeft de inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag en vergrijpboete opgelegd. Tussen partijen is in geschil of dit terecht is.

De navorderingsaanslag

2.5.1.Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met de gegevens uit het boekenonderzoek aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in het onderhavige jaar werkzaamheden heeft verricht welke hebben bestaan uit het ten behoeve van het hotel op eigen naam inkopen van materialen bij diverse leveranciers en het doorverkopen van deze materialen aan het hotel. De rechtbank acht in het licht van de onder 2.3 opgenomen verklaring aannemelijk dat belanghebbende daarvoor is ingeschakeld vanwege zijn werkzame verleden in de installatiebranche en de daarbij opgedane ervaring, alsmede dat hij door het aanwenden van zijn kennis en ervaring in staat was om de inkopen met relatief gunstige kortingen te realiseren. Gelet op het feit dat met de inkoop hoge bedragen zijn gemoeid en dat belanghebbende ervoor heeft gekozen om de inkopen op zijn eigen naam te doen en deze vervolgens door te leveren aan het hotel, acht de rechtbank voorts aannemelijk dat belanghebbende met zijn activiteiten zelf een aanzienlijk voordeel c.q. resultaat heeft behaald. Dit voordeel is gezien de aard van de werkzaamheden door de inspecteur terecht aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van artikel 3.90 van de Wet IB 2001.

2.5.2.Tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat er slechts sprake is geweest van een vriendendienst aan de directeur van het hotel. De enkele stelling van belanghebbende dat de betreffende leveranciers niet aan elke willekeurige afnemer wensen te leveren, en dat hij daarom op eigen naam inkocht, is in dit opzicht onvoldoende. Voorts geldt dat de directeur van het hotel op 24 oktober 2007 kennelijk heeft verklaard dat belanghebbende alle sanitair koopt, daar een winstmarge op zet en de goederen dan aan het hotel verkoopt. Dit wijst niet op een vriendendienst, maar geeft steun aan het oordeel onder 2.5.1.

2.6.1.Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar geen administratie bijgehouden en evenmin de in- en verkoopfacturen betreffende zijn werkzaamheden voor het hotel bewaard. Voor omkering en verzwaring van de bewijslast vanwege de omstandigheid dat

belanghebbende geen administratie heeft bijgehouden, zoals de inspecteur bepleit, bestaat evenwel geen grond. De belastingplichtige die resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van artikel 3.90 van de Wet IB 2001 geniet, is geen administratieplichtige in de zin van artikel 52 van de AWR.

2.6.2.De inspecteur heeft de hoogte van het resultaat bepaald aan de hand van gegevens uit de administratie van derden, namelijk de facturen uitgereikt aan het hotel en, voor zover aanwezig de inkoopfacturen uitgereikt aan belanghebbende door de diverse leveranciers. Hij heeft een opstelling gemaakt van de omzet over de jaren 2002 tot en met 2007 en de in verband daarmee gedane inkopen voor zover deze bij de in 2.2 genoemde derden waren te achterhalen. Op basis van deze opstelling zou de winst op de verkopen aan het hotel 50% bedragen. Nu belanghebbende tijdens het boekenonderzoek heeft aangegeven dat er inkoopfacturen ontbreken, heeft de inspecteur gesteld dat een winst van 20% van de netto omzet een reëel beeld geeft van het door belanghebbende behaalde resultaat.

2.6.3.Gelet op het overwogene onder 2.5.1 en 2.5.2 en de bedragen die de inspecteur ter zake van de omzet en de inkopen bij derden heeft achterhaald, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in het onderhavige jaar een resultaat uit overige werkzaamheden heeft behaald van € 2.150. Belanghebbende heeft als resultaatgenieter geen administratieplicht in de zin van artikel 52 AWR en heeft met betrekking tot het onderhavige jaar geen stukken of gegevens bewaard. In het licht van het ontbreken van een administratie bij belanghebbende en/of het ontbreken van de relevante in- en verkoopfacturen, acht de rechtbank de benadering van de inspecteur waarbij hij voor het bepalen van het resultaat over een bepaald jaar is uitgegaan van 20% van de netto omzet van het betreffende jaar redelijk.

2.6.4.Belanghebbende heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet

aannemelijk gemaakt dat hij ter zake van zijn werkzaamheden meer kosten heeft gemaakt dan waarmee door de inspecteur bij het vaststellen van de navorderingsaanslag reeds rekening is gehouden. Belanghebbende heeft in dit verband geen schriftelijk bescheiden of anderszins bewijzen bijgebracht.

De boete

2.7.1.De inspecteur heeft aan belanghebbende een vergrijpboete ingevolge artikel 67e van de AWR opgelegd. De boete bedraagt 50% van de nagevorderde belasting, ofwel € 432. De bewijslast ter zake van de boete rust op de inspecteur.

2.7.2.De rechtbank heeft aannemelijk geacht dat belanghebbende werkzaamheden heeft verricht voor het hotel en dat hij met die werkzaamheden een aanzienlijk voordeel c.q. resultaat heeft behaald. Voor het onderhavige jaar is aannemelijk dat dit resultaat € 2.150 bedraagt. Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen in verband met zijn werkzaamheden geen inkomen vermeld. Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende aldus bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat een onjuiste aangifte, namelijk te lage aangifte zou worden gedaan waardoor er te weinig belasting zou worden geheven. De inspecteur is in zijn bewijslast dat het aan belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven geslaagd en heeft terecht een boete van 50% opgelegd.

2.7.3.In de omstandigheid dat belanghebbende in een slechte gezondheidstoestand verkeert, vindt de rechtbank aanleiding de boete te matigen tot 1/3 deel daarvan. De rechtbank acht een boete van € 144 in overeenstemming met de ernst van het vergrijp en

voornoemde omstandigheid én dus voor dit geval passend en geboden.

Slotsom

2.8.Gelet op de feiten en omstandigheden van het geval, alsmede de stukken van het geding kan niet worden gezegd dat de inspecteur enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Belanghebbendes stelling dat het gelijkheidsbeginsel zou zijn geschonden is niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan verder voorbij gaat. De omstandigheid dat belanghebbende door de rechtbank Maastricht is vrijgesproken van strafbare feiten voor wat betreft de vaststelling van zijn recht op een uitkering kan niet tot de conclusie leiden dat de onderhavige navorderingsaanslag en boete ten onrechte zijn opgelegd. Het gaat daarbij immers om andere feiten dan waarvoor aan belanghebbende de navorderingsaanslag en boete zijn opgelegd.

2.9.Met betrekking tot de heffingsrente merkt de rechtbank op dat de inspecteur

ingevolge artikel 30f van de AWR heffingsrente in rekening diende te brengen. Van een onjuiste vaststelling van het bedrag aan heffingsrente is de rechtbank niet gebleken.

2.10.Gelet op al het vorenoverwogene is beslist als voormeld.

Proceskosten

2.11.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die

belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn in de samenhangende zaken bij de rechtbank bekend onder nummer 09/2251 tot en met 09/2254 op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op

€ 1.449 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1,5 wegens het aantal samenhangende zaken), waarvan 1/4 deel of

€ 362,25 voor de onderhavige zaak. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overigens kosten heeft gemaakt welke op grond van voornoemd besluit voor vergoeding in aanmerking komen. Nu belanghebbende procedeert op basis van een toevoeging wordt ingevolge artikel 8:75, tweede lid, eerste volzin, van de Awb het bedrag van de kosten betaald aan de griffier van de rechtbank.

Aldus gedaan door mr. W. Brouwer, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. M.L.M. van Kempen, rechters. Bij afwezigheid van de voorzitter is het proces-verbaal door mr. C.A.F.M. Stassen en drs. J.M.C. Hendriks, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 16 december 2010

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.