Home

Rechtbank Breda, 27-12-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:4835 BP1599, 10/1183

Rechtbank Breda, 27-12-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:4835 BP1599, 10/1183

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
27 december 2010
Datum publicatie
21 januari 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BP1599
Zaaknummer
10/1183

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is ten onrechte aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven aanslagen van een door haar ingehuurd schoonmaakbedrijf. De rechtbank is van oordeel dat de werknemers van het schoonmaakbedrijf de werkzaamheden niet rechtstreeks in opdracht van belanghebbende hebben verricht en dus niet door het schoonmaakbedrijf aan belanghebbende ter beschikking zijn gesteld in de zin van artikel 34, eerste lid, van de 34 Invorderingswet 1990. Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake van werkzaamheden die onder toezicht of leiding van belanghebbende hebben plaatsgevonden, zoals de ontvanger heeft gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/1183

Uitspraakdatum: 27 december 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

Stichting [belanghebbende], gevestigd te [woonplaats],

eiseres,

en

de ontvanger van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Eindhoven,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder ontvanger.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de ontvanger van 10 februari 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking aansprakelijkstelling ingevolge artikel 34 en 35 van de Invorderingswet 1990 (de Wet), nummer [nummer].AS18.082.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2010 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], vergezeld, [voorzitter], de voorzitter van belanghebbende en [medewerker], een medewerker van belanghebbende, en alsmede namens de ontvanger, [gemachtigden].

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar

-vernietigt de beschikking aansprakelijkstelling;

-veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 880,30;

-gelast dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 298 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende beheert een jongerencentrum in [woonplaats]. Voor de schoonmaak van het jongerencentrum heeft belanghebbende gebruik gemaakt van de diensten van [schoonmaakbedrijf A] B.V. voorheen [schoonmaakbedrijf B] B.V. (hierna: [schoonmaakbedrijf B]). Belanghebbende heeft in februari 2006 een contract afgesloten met [schoonmaakbedrijf B] om het jongerencentrum wekelijks te laten schoonmaken en vier keer per jaar de vloeren te laten schrobben.

2.2.Op 4 maart 2008 is het faillissement van [schoonmaakbedrijf B] uitgesproken. Nadat was gebleken dat [schoonmaakbedrijf B] geen of nagenoeg geen verhaalsmogelijkheid bood, is belanghebbende aansprakelijk gesteld voor een deel van de niet betaalde belastingschulden van [schoonmaakbedrijf B] over de periode 1 februari 2007 tot en met 28 februari 2008. Belanghebbende is uiteindelijk aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 3.587.

2.3.In geschil is op belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld op grond van artikel 34 van de Wet voor een deel van de niet betaalde loon- en omzetbelastingschulden van [schoonmaakbedrijf B]. Meer in het bijzonder is in geschil de vraag of in de zich hier voordoende omstandigheden sprake is van het ter beschikking stellen van werknemers aan belanghebbende om onder haar toezicht of leiding werkzaam te zijn als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Wet.

2.4.Tussen partijen is thans niet meer in geschil dat er in casu geen sprake is van een overeenkomst van aanneming van werk.

2.5.Artikel 34 van de Wet bepaalt dat ingeval een werknemer met instandhouding van de dienstbetrekking tot zijn inhoudingsplichtige, de uitlener, door deze ter beschikking is gesteld aan een derde, de inlener, om onder diens toezicht of leiding werkzaam te zijn, de inlener hoofdelijk aansprakelijk is voor de onbetaald gebleven loon- en omzetbelasting die verschuldigd is ter zake van de werkzaamheden die voor de inlener worden verricht.

2.6.In gevallen waarin zich omstandigheden voordoen die aanleiding geven voor het stellen van de vraag of ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheid bestaat als bedoeld in dat artikel, dient in de eerste plaats te worden vastgesteld of sprake is van het door een werkgever ter beschikking stellen van werknemers aan een derde in de zin van dat artikel. Dat is het geval indien bedoelde werknemers de werkzaamheden rechtstreeks in opdracht van de derde verrichten.

2.7.Pas indien de schoonmakers de werkzaamheden rechtstreeks in opdracht van belanghebbende hebben verricht, zijn zij door [schoonmaakbedrijf B] aan belanghebbende ter beschikking gesteld in de zin van artikel 34, eerste lid, van de Wet.

2.8.In dit verband acht de rechtbank van belang hetgeen door de heer [medewerker], een medewerker van het jongerencentrum, ter zitting is verklaard. Zijn verklaring luidt - zakelijk weergegeven - als volgt. De schoonmaakwerkzaamheden werden ’s ochtends verricht, omdat het jongerencentrum dan gesloten is. Door hem of zijn collega werd tussen 7.30 uur en 8.00 uur de deur van het jongerencentrum geopend en het alarm uitgezet om de schoonmaker van [schoonmaakbedrijf B] binnen te laten. [schoonmaakbedrijf B] beschikte niet over een sleutel en alarmcode van het jongerencentrum. De schoonmaker kwam op vaste dagen en incidenteel in overleg met [schoonmaakbedrijf B] op een andere dag. Er kwam één schoonmaker. Dat was niet steeds dezelfde persoon. Het jongerencentrum werd in drie stappen wekelijks volledig schoongemaakt. De schoonmaker bepaalde zelf de volgorde van schoonmaken. De medewerkers van het jongerencentrum hadden geen contact met de schoonmaker. De medewerkers hielden niet bij hoeveel uren er was gewerkt. De ene week had de schoonmaker meer werk, bijvoorbeeld nadat er een concert was geweest, dan de andere week. De medewerkers van het jongerencentrum keken achteraf of alles schoon was of niet. Bij klachten werd rechtstreeks naar het bedrijf gebeld. Dit werd nooit met de schoonmaker zelf besproken.

2.9.Hieruit leidt de rechtbank af dat de werknemers van [schoonmaakbedrijf B] de werkzaamheden niet rechtstreeks in opdracht van belanghebbende hebben verricht en derhalve niet door [schoonmaakbedrijf B] aan belanghebbende ter beschikking zijn gesteld in de zin van artikel 34, eerste lid, van de Wet.

Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake van werkzaamheden die onder toezicht of leiding van belanghebbende hebben plaatsgevonden, zoals de ontvanger heeft gesteld. Het enkele feit dat belanghebbende haar eventuele klachten over verrichte werkzaamheden door het personeel van [schoonmaakbedrijf B] telefonisch aan [schoonmaakbedrijf B] doorgaf, maakt dat niet anders. Veeleer bevestigt dit dat er tussen belanghebbende en de personen die de schoonmaakwerkzaamheden verrichtten geen rechtstreeks contact was, maar dat contacten werden onderhouden met (het hoofdkantoor van) [schoonmaakbedrijf B].

2.10.Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank de beschikking aansprakelijkstelling vernietigd en het beroep gegrond verklaard.

2.11.1.De rechtbank vindt aanleiding de ontvanger te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

2.11.2.Belanghebbende heeft ter zitting door middel van het overleggen van het “Formulier Proceskosten” een opgave gedaan van de kosten, zijnde de kosten van de door de gemachtigde, [gemachtigde], beroepsmatig verleende rechtsbijstand, reis -en verblijfkosten en de kosten van de getuige de heer [medewerker] zonder bedrag. Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om vergoeding van de werkelijke kosten. Daarom is zij door de rechtbank in de gelegenheid gesteld een gespecificeerd overzicht van de in het “Formulier Proceskosten” vermelde kosten na de zitting over te leggen. Bij brief van 17 december 2010 heeft belanghebbende een overzicht van de werkelijke kosten overgelegd, bestaande uit de kosten van haar gemachtigde, reis- en verletkosten van haar voorzitter [voorzitter], reis- en verletkosten van haar medewerker [medewerker] en parkeerkosten.

2.11.3.Ten aanzien van het verzoek om een vergoeding van de werkelijke kosten overweegt de rechtbank als volgt. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de bijzondere omstandigheid is gelegen in de te extensieve uitleg van artikel 34 van de Wet door de ontvanger. Er is sprake van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, indien de ontvanger het verwijt treft dat hij een beschikking heeft gegeven of gehandhaafd, terwijl duidelijk was dat die beschikking in een daartegen ingestelde procedure geen stand zou houden (Hoge Raad van 13 april 2007, nr. 41 235, BNB 2007/260*). De uitkomst van de procedure is onder meer een uitvloeisel van de weging van een aantal feiten omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat de door de ontvanger toegepaste weging onjuist, maar wel pleitbaar was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van een dergelijke bijzondere omstandigheid hier geen sprake is. Daarom heeft zij de voor vergoeding in aanmerking komende kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).

2.11.4.Ten aanzien van het verzoek om een vergoeding van verletkosten van haar voorzitter overweegt de rechtbank dat dit verzoek tardief is. Belanghebbende is enkel in de gelegenheid gesteld de kosten opgegeven op het “Formulier proceskosten” aan te vullen. Verletkosten waren niet opgegeven. Ten aanzien van het verzoek om een vergoeding van verletkosten van haar medewerker [medewerker] overweegt de rechtbank als volgt. [medewerker] is werkzaam bij belanghebbende, zodat het niet aannemelijk is dat hij verletkosten voor het bijwonen van de zitting heeft moeten maken. Ten aanzien van het verzoek om een vergoeding van reiskosten acht de rechtbank enkel een vergoeding voor de reiskosten van [medewerker] voor het bijwonen van de zitting redelijk, omdat hij op de zitting aanwezig was om een verklaring af te leggen. De rechtbank heeft deze kosten in overeenstemming met het Besluit vastgesteld op totaal € 6,30 op basis van het openbaar vervoer tweede klasse. Parkeerkosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

2.11.5.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van bezwaar, nu belanghebbende daar in de bezwaarfase niet om heeft verzocht.

2.11.6.De proceskosten bedragen aldus in het totaal € 880,30.

Aldus gedaan door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en door deze en mr. M.J. van Balkom, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 7 januari 2011

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.