Home

Rechtbank Breda, 27-12-2010, BP2004, 10/1967

Rechtbank Breda, 27-12-2010, BP2004, 10/1967

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
27 december 2010
Datum publicatie
26 januari 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BP2004
Zaaknummer
10/1967

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft een schoonmaakbedrijf. Hij heeft de schoonmaakactiviteiten uitbesteed aan een aantal vennootschappen onder firma. Na een bedrijfsbezoek heeft de inspecteur een beschikking beoordeling verzekeringsplicht werknemersverzekeringen aan belanghebbende afgegeven. Deze beschikking houdt in dat de belastingdienst aanneemt dat sprake is van een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 van de ZW dan wel artikel 5 letter d van de ZW tussen belanghebbende, als werkgever, en de vennoten van de vof’s.

De rechtbank oordeelt ambtshalve dat artikel 59, derde lid, van de Wfsv in samenhang met de parlementaire geschiedenis aldus dient te worden gelezen dat ook een ambtshalve genomen besluit van de inspecteur over het verzekerd zijn op grond van de werknemersverzekeringen een voor bezwaar vatbare beschikking in de zin van artikel 26 van de AWR is. Voorts is de rechtbank met de inspecteur van oordeel dat sprake is van een dienstbetrekking tussen belanghebbende, als werkgever, en de vennoten van de vennootschappen onder firma op grond van artikel 3 van de ZW.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/1967

Uitspraakdatum: 27 december 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] handelend onder de naam [schoonmaakbedrijf], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Breda,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 1 april 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking beoordeling verzekeringsplicht werknemersverzekeringen, nummer [nummer].

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2010 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden].

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Kernactiviteit is het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden. Belanghebbende heeft contracten gesloten met [onderneming X] om hun recreatieparken schoon te maken. Zowel de huisjes als de gemeenschappelijke ruimtes worden schoongemaakt.

2.2.Belanghebbende heeft de schoonmaakactiviteiten uitbesteed aan de vennootschap onder firma (hierna: vof) [vof A], vof [vof B] en vof [vof C]. De vennoten van de vof’s hebben de Roemeense of Bulgaarse nationaliteit en mogen in Nederland geen arbeid in loondienst verrichten. Zij mogen wel als zelfstandig ondernemer hier werkzaam zijn en staan ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

2.3.De vof’s verrichten de schoonmaakwerkzaamheden zoals beschreven in de contracten tussen belanghebbende en [onderneming X]. Belanghebbende betaalt de vennoten € 1.200 per persoon per maand. Er wordt uitbetaald op de gezamenlijke bankrekening van de vof. Belanghebbende spreekt met de vennoten af welke werkzaamheden zij moeten verrichten en in welk park. De vennoten zijn gehuisvest op de parken. Zij mogen zich niet willekeurig laten vervangen. Dit is neergelegd in de contracten met [onderneming X]. Belanghebbende zorgt voor alle materialen voor de werkzaamheden en voor het vervoer van het ene naar het andere park, indien nodig. Belanghebbende werkt zelf mee in het seizoen van 6.00 uur tot 23.00 uur. Hij rijdt van park tot park, houdt toezicht, controleert en corrigeert waar nodig.

2.4.Op 9 september 2009 is bij belanghebbende een bedrijfsbezoek afgelegd en is onderzoek gedaan naar de verzekeringsplicht van de vof’s. Het rapport van 30 oktober 2009 behoort tot de gedingstukken. Naar aanleiding van de bevindingen is aan belanghebbende de onderhavige beschikking afgegeven. Deze beschikking houdt in dat de belastingdienst aanneemt dat sprake is van een dienstbetrekking, primair als bedoeld in artikel 3 van de Ziektewet en subsidiair als bedoeld in artikel 5 letter d van de Ziektewet tussen belanghebbende, als werkgever, en de vennoten van voornoemde vof’s.

2.5.In geschil is of sprake is van een dienstbetrekking tussen belanghebbende, als werkgever, en de vennoten van voornoemde vof’s primair op grond van artikel 3 van de Ziektewet (ZW), Werkeloosheidswet (WW) en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), respectievelijk artikel 8 van de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), subsidiair op grond van artikel 5 letter d van de ZW, WW en WAO. De inspecteur beantwoordt deze vragen bevestigend en belanghebbende ontkennend.

2.6.Alvorens het beroep inhoudelijk te behandelen, dient de rechtbank ambtshalve te beoordelen of het beroep ontvankelijk is.

2.7.Uit het bepaalde in artikel 26 van de AWR volgt dat het belastingrecht een gesloten stelsel van rechtsmiddelen kent. Ingevolge artikel 26, eerste lid, kan, voor zover hier van belang, in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingesteld, indien het een voor bezwaar vatbare beschikking betreft. De rechtbank dient mitsdien allereerst vast te stellen of de beschikking een voor bezwaar vatbare beschikking is in de zin van artikel 26, eerste lid, van de AWR.

2.8.De beschikking vermeldt niet de wettelijke grondslag van de in de beschikking neergelegde beslissing. De inspecteur heeft desgevraagd ter zitting toegelicht dat de beschikking is gebaseerd op artikel 59, derde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv).

2.9.Ingevolge artikel 59, derde lid, van de Wfsv kan een aanvraag tot het geven van een beschikking over het verzekerd zijn op grond van de werknemersverzekeringen door de werkgever uitsluitend bij de inspecteur worden ingediend. De inspecteur beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking.

2.10.De Memorie van Toelichting bij de Wfsv vermeldt dienaangaande:

"Regels betreffende de financiering van de sociale verzekeringen (Wet financiering sociale verzekeringen); Memorie van toelichting TK 2003-2004, 29 529, nr. 3:

(...)

3.4.2.2 Vaststellen verzekeringsstatus in het collecterende en distribuerende loket

(...)

De overheveling van het collecterende loket naar de Belastingdienst betekent voor een werkgever dat hij zich voortaan uitsluitend kan wenden tot de Belastingdienst met een aanvraag voor de beoordeling van de verzekeringsstatus. Naast de beoordeling van de verzekeringsstatus op aanvraag, kan de Belastingdienst de verzekeringsstatus ook beoordelen bij looncontroles.

(...)

3.5 Nieuwe systematiek rechtsbescherming/rechtsgang premieheffing

(...)

3.5.2 Bezwaar

Het van toepassing worden van de AWR leidt tot de overgang van een open systeem als het gaat om bezwaar en beroep, naar een gesloten systeem. Dit houdt in dat alleen tegen de in art. 26 AWR (nieuw) genoemde besluiten bezwaar en beroep mogelijk is. In dit kader wordt in dit wetsvoorstel geregeld dat ook terzake van de beschikkingen die door de inspecteur op grond van de Wfsv worden genomen de AWR van overeenkomstige toepassing is. Teneinde geen inbreuk op het gesloten systeem van de AWR te maken, worden de beschikkingen die door de inspecteur op grond van de Wfsv en de Zfw (via de Invoeringswet Wfsv) worden genomen in de desbetreffende wetsartikelen aangeduid als "voor bezwaar vatbare" beschikkingen. Met het benoemen van de beschikkingen als voor bezwaar vatbaar, is beoogd het huidige niveau van de rechtsbescherming te handhaven.

(...)"

2.11.De beschikking bevat een beslissing van de inspecteur over het verzekerd zijn van de bij belanghebbende werkzame vennoten van de vof’s voor de werknemersverzekeringen. Aan deze beslissing ligt niet een verzoek van belanghebbende ten grondslag als bedoeld in artikel 59, derde lid, van de Wfsv. Uit de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder de hiervoor geciteerde passages, leidt de rechtbank af dat de inspecteur niet alleen op verzoek van de werkgever maar ook, bijvoorbeeld naar aanleiding van een looncontrole, ambtshalve een beschikking over het verzekerd zijn op grond van de werknemersverzekeringen kan geven. Voorts leidt de rechtbank uit de geciteerde passages af dat het uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever is geweest om beschikkingen van de inspecteur omtrent de verzekeringsplicht onder het stelsel van rechtsmiddelen van de AWR te brengen.

2.12.Gelet op het vorenoverwogene dient artikel 59, derde lid, van de Wfsv naar het oordeel van de rechtbank in samenhang met de parlementaire geschiedenis aldus te worden gelezen dat ook een ambtshalve genomen besluit van de inspecteur over het verzekerd zijn op grond van de werknemersverzekeringen een voor bezwaar vatbare beschikking in de zin van artikel 26 van de AWR is. Derhalve kan belanghebbende in zijn beroep tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de onderhavige beschikking worden ontvangen.

2.13.De rechtbank overweegt ten aanzien van de vraag of sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen belanghebbende en de meergenoemde vennoten als volgt.

2.14.Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de WW, de ZW en de WAO en artikel 8, eerste lid van de WIA is, voor zover hier relevant, de werknemer de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat.

2.15.Een privaatrechtelijke dienstbetrekking vloeit voort uit een arbeidsovereenkomst. In artikel 7:610, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat de arbeidsovereenkomst de overeenkomst is waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Essentieel voor een dienstbetrekking zijn de volgende drie elementen:

- de gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer;

- de verplichting van de werknemer tot het persoonlijk verrichten van arbeid;

- de verplichting van de werkgever om loon te betalen.

2.16.Een gezagsverhouding is aanwezig wanneer de opdrachtgever het recht heeft aanwijzingen te geven met betrekking tot de inhoud van de werkzaamheden en de wijze van uitvoering daarvan, en degene die de arbeid verricht gehouden is die aanwijzingen op te volgen. Een werkgever kan de nadere bepaling van de door werknemer te verrichten werkzaamheden overlaten aan een derde bij wie de werknemer in opdracht van de werkgever binnen het kader van de overeenkomst vallende werkzaamheden moet verrichten (vgl. HR 23 mei 1980, NJ 1980, 633).

2.17.Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op de feiten en omstandigheden als hiervoor vermeld sprake van een arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en de vennoten. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Er is sprake van een gezagsverhouding. Belanghebbende bespreekt met de vennoten wat er waar gedaan moet worden en hij zorgt voor de materialen en vervoer. Belanghebbende rijdt tijdens het seizoen van ’s ochtends vroeg tot ’s avondslaat de parken langs om de werkzaamheden te controleren. De werkzaamheden moeten immers worden verricht zoals belanghebbende met de opdrachtgever is overeengekomen. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat wanneer de parkmanager ziet dat de werkzaamheden niet goed worden uitgevoerd, hij contact opneemt met belanghebbende. Belanghebbende bespreekt de klachten met de betreffende vennoot en geeft deze eventueel een waarschuwing. Indien daarna nog slecht werk wordt verricht, deelt belanghebbende die persoon mee dat hij niet meer hoeft te komen. De arbeid moet persoonlijk worden verricht. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat een vennoot zich niet mag laten vervangen door iemand die belanghebbende niet kent. Belanghebbende betaalt de vennoten per persoon een vast bedrag per maand voor de door hen verrichte werkzaamheden. Er is dus tevens sprake van betaling van loon. Daarnaast blijkt uit alles dat belanghebbende de vennoten eigenlijk ook als zijn werknemers beschouwd. Ter zitting heeft belanghebbende nog verklaard dat de vennoten bij hem hebben aangeklopt op zoek naar werk en dat hij hen vervolgens op de parken aan het werk heeft gezet.

2.18.Nu naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan de hiervoor vermelde vereisten, is sprake van een arbeidsovereenkomst en dus van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen belanghebbende en de vennoten in de zin van de WW, de ZW, de WAO en de WIA. Mitsdien komt de rechtbank niet meer toe aan de subsidiaire vraagstelling of zij zelfstandig ondernemer zijn. Immers, nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking in de zin van de WW, de ZW en de WIA, staat daarmee vast dat de vennoten verplicht verzekerd zijn voor die wetten ongeacht het antwoord op de vraag of de door de vennoten uit deze dienstbetrekking genoten voordelen voor de inkomstenbelasting mogelijk tot de winst uit onderneming dan wel resultaat uit overige werkzaamheden worden gerekend.

2.19.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.20.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus gedaan door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en door deze en mr. M.J. van Balkom, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 07 januari 2011

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.