Home

Rechtbank Breda, 31-12-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:BW1176 ECLI:NL:RBBRE:2010:4900 ECLI:NL:RBBRE:2010:4965 BP2618, 10/2727

Rechtbank Breda, 31-12-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:BW1176 ECLI:NL:RBBRE:2010:4900 ECLI:NL:RBBRE:2010:4965 BP2618, 10/2727

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
31 december 2010
Datum publicatie
1 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BP2618
Zaaknummer
10/2727

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/2727

Uitspraakdatum: 31 december 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 17 juni 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2007 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer].H76) en de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte heffingsrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2010 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan Belastingadviesbureau [belastingadviesbureau] te [woonplaats], alsmede namens de inspecteur, [gemachtigde].

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende woonde met zijn echtgenote in 2007 in het linkergedeelte van de boerderij aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). Op dit adres woonde in 2007 tevens zijn schoonmoeder. De echtgenote van belanghebbende heeft blijkens de akte van

2 maart 1993 de eigendom verkregen van de woning, belast met een zakelijk recht van gebruik en bewoning ten behoeve van de schoonouders. Blijkens de akte zal het recht van gebruik en bewoning, behalve bij overlijden van de langstlevende, eindigen zodra de schoonouders of de langstlevende de woning metterwoon en definitief hebben verlaten. In 1997 is de woning verbouwd waarna belanghebbende met zijn gezin het linkergedeelte van de woning heeft betrokken en de schoonouders het middengedeelte. Het rechtergedeelte wordt bewoond door een schoonzuster van belanghebbende. In de akte is tevens bepaald (onder IV. Bedingen, sub 2) dat totdat het zakelijk recht van gebruik en bewoning eindigt de zakelijke lasten en belastingen die op het vastgoed betrekking hebben voor rekening van de schoonouders zijn en blijven. In het belastingjaar 2007 woonde alleen de schoonmoeder nog in het middengedeelte van de woning. Het linker- en het middengedeelte staan in verbinding met elkaar door een tussendeur maar worden volledig zelfstandig bewoond.

2.2.Belanghebbende heeft in 2008 zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2007 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.996 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.781 en daarbij een aftrek voor de eigen woning van € 2.226 in box 1 in aanmerking genomen en

€ 35.563 als waarde voor de bloot eigendom van het middengedeelte van de woning in box 3.

2.2.De inspecteur heeft de aftrek voor de eigen woning niet geaccepteerd en de woning in zijn geheel tot het inkomen uit sparen en beleggen gerekend. Als gevolg hiervan is de aangifte gecorrigeerd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.662 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.449.

2.3.De inspecteur heeft deze correcties in bezwaar gehandhaafd. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is om een andere reden nader vastgesteld op € 6.145. De inspecteur heeft vanwege het deels gegronde bezwaar € 218 aan proceskostenvergoeding toegekend.

2.4.In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op de aftrek eigen woning. Belanghebbende beantwoordt de vraag bevestigend en verzoekt tevens, omdat hij niet is gehoord, om een integrale proceskostenvergoeding. De inspecteur beantwoordt de vraag ontkennend.

Horen

2.5.Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord maar dat hij om proceseconomische redenen geen behoefte heeft aan terugwijzing van het geschil naar de inspecteur. De rechtbank maakt hieruit op dat belanghebbende afziet van zijn recht gehoord te worden en volgt belanghebbende in zijn verzoek om zelf in de zaak voorzien.

De eigenwoningaftrek

2.6.Belanghebbende stelt dat door de verbouwing van het pand en de omstandigheid dat de schoonmoeder in een afgescheiden gedeelte is gaan wonen duidelijk blijkt dat zij het gedeelte van het pand waarin belanghebbende woont metterwoon heeft verlaten en dat de echtgenote van belanghebbende derhalve de volledige eigendom van dat gedeelte heeft verkregen. Belanghebbende stelt verder dat hij en zijn echtgenote alle kosten en lasten met betrekking tot deze woning dragen.

2.7.In artikel 3.111, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) is het volgende bepaald:

“In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder eigen woning: een gebouw (…) voor zover dat de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom, waaronder begrepen economisch eigendom (…), indien met betrekking tot die woning de belastingplichtige of zijn partner de voordelen geniet, de kosten en de lasten op de belastingplichtige of zijn partner drukken en de waardeverandering hen grotendeels aangaat.”

2.8.De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een eigen woning in de zin van de Wet. Zij neemt hiervoor in aanmerking dat uit de in 2.1. genoemde akte blijkt dat de kosten en lasten die op het vastgoed betrekking hebben voor rekening van de schoonmoeder zijn en blijven. Met betrekking tot de vraag of de kosten en de lasten op belanghebbende hebben gedrukt, merkt de rechtbank het volgende op. Met de term “drukken” wordt bedoeld het daadwerkelijk betaald zijn zonder verhaalsmogelijkheid. Derhalve kan de omstandigheid dat belanghebbende en zijn echtgenoot deze kosten daadwerkelijk betaald hebben belanghebbende niet baten nu er een verhaalsmogelijkheid op de schoonmoeder bestond. Dat er niet verhaald is doet daar niet aan af (vergelijk Hoge Raad, 22 oktober 2010, 10/00156, onder andere gepubliceerd in VN 2010/59.17). Het gelijk is aan de inspecteur. Omdat niet aan alle voorwaarden voor het eigenwoningbegrip van de Wet is voldaan kan hetgeen belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd niet tot een ander oordeel leiden.

2.9.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.10.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Voor toekenning van een hogere proceskostenvergoeding in de bezwaarfase ziet de rechtbank ook geen aanleiding nu naar het oordeel van de rechtbank belanghebbende, op grond van het overwogene in 2.5., niet in zijn belang is geschaad.

Aldus gedaan door mr. W. Brouwer, rechter, en door deze en mr. M.J.M. Mies, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 7 januari 2011

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.